Frequentie 501-1000 Flashcards
formă, -ae
ZN. 1 V.
vorm, gestalte, schoonheid
afbeelding
ideaal
bĭbĕrĕ, -ō, -ĭs
WW. 3
bibi, — {potatum / potum}
drinken
gedrenkt worden
zuipen
tăcērĕ, -ĕō, -ēs
WW. 2
tacui, tacitum
(ver)zwijgen
stil zijn, zich rustig houden
campŭs, -ī
ZN. 2 M.
veld, open ruimte
vlakte
werkterrein
fŏlĭŭm, -ī
ZN. 2 O.
blad
gaudērĕ, -ĕō, -ēs
WW. 2
—, gavisus sum
zich verheugen, blij zijn
lītŭs, lītŏrĭs
ZN. 3 O.
strand, kust
oever
suscĭpĕrĕ, -ĭō, -ĭs
WW. 5
suscepi, susceptum
opnemen, aanvaarden
ondernemen
verdragen, erkennen
antwoorden
sĕdērĕ, -ĕō, -ēs
WW. 2
sedi, sessum
(neer)zitten
verblijven
rustig leven
lūmĕn, -mĭnĭs
ZN. 3 O.
licht, daglicht
lamp, kaars, fakkel
oog, blik
duidelijkheid
luister, sieraad
iuxtā
VZ. + ACC.
BW.
vlak bij, naast, langs
meteen na, ernaast, vlakbij
evenzo, net zo
undă, -ae
ZN. 1 V.
golf
vloed, stroom, zee
tandĕm
BW.
toch, uiteindelijk, ten slotte
dan wel
linguă, -ae
ZN. 1 V.
tong
spraak
taal
tongval, dialect
sĭnĕrĕ, -ō, -ĭs
WW. 3
sivi / sii, situm
toelaten, toestaan
ŏrīrī, -ĭŏr, -īrĭs/ĕrĭs
WW. 4/5
— , ortus sum
opstaan, opkomen
ontstaan
geboren worden
groeien
dŭbĭtārĕ, -ō, -ās
WW. 1
dubitavi, dubitatum
(be)twijfelen
onzeker zijn, aarzelen
lĭbērĕ, lĭbĕt / lŭbĕt
WW. 2
libuit, libitum est
aanstaan, believen, behagen
excĭpĕrĕ, -ĭō, -ĭs
WW. 5
excepi, exceptum
uitnemen, uitsluiten
bedingen
opvangen, horen
aflossen
antwoorden, tegenwerpen
gignĕrĕ, -ō, -ĭs
WW. 3
genui, genitum
voortbrengen, verwekken, baren
arbŏr, arbŏrĭs
ZN. 3 V.
boom
nĕgōtĭŭm, -ī
ZN. 2 O.
bezigheid, werk
opdracht, taak
onderneming
last
kwestie
(handels)zaak
staatszaken
dīmittĕrĕ, -ō, -ĭs
WW. 3
dimisi, dimissum
uitzenden, wegzenden, rondzenden
laten gaan, loslaten, ontslaan
opgeven
ōrātŏr, -tōrĭs
ZN. 3 M.
redenaar
afgezant, woordvoerder