P7: Artikel van Chamorro-Premuzic (2007): beroepsmatige interesse Flashcards

1
Q

introductie beroepsinteresse

A

Dit hoofdstuk gaat over beroepsinteresses
Beroepsinteresse kan op vele verschillende manieren worden gedefinieerd, maar het vertelt eigenlijk wat mensen wel en niet leuk vinden (om te doen). Interesses worden door factoren als persoonlijkheid, geslacht en intelligentie beïnvloedt. De definitie van interesse overlappen met die van motivatie en persoonlijkheid → je zou kunnen zeggen dat interesse gevormd wordt door persoonlijkheid en motivatie.
Beroepsinteresses kunnen worden geconceptualiseerd als de link tussen persoonlijkheid en carrière keuze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

benaderingen beroepsinteresses -> developmental, psychodynamisch en motivational

A
  • Developmental: Kijkt hoe de interesses zich ontwikkelen over de levensloop. Neemt de rol van omgeving mee, maar ziet individu als belangrijkste oorzaak. Er is een centrale rol voor het begrip ‘inspanning’.
  • Psychodynamisch: Het conflict tussen het bewuste en het onbewuste zorgt voor de beroepsinteresse. De beslissingen zijn vaak irrationeel en komen vanuit het onbewuste. Interacties met anderen en rolmodellen, spelen een belangrijke rol bij het beslissen.
  • Motivational (theories of needs): Gaat over de behoeften van een individu en hoe deze bevredigd kunnen worden in organisatie setting.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

benaderingen van beroepsinteresses -> sociological, decision-making en existential

A
  • Sociological: Socio-economische en politieke factoren als bepalende factoren voor beroepsmogelijkheden. Benadrukt het belang van eerder opleidingsniveau en kansen i.p.v. persoonlijke eigenschappen.
  • Decision-making: Kijkt naar de onderliggende schema’s en wat dit voor effect heeft op de keuzes. Hieronder vallen percepties, attributies en waarderingen.
  • Existential: Dit focust dus op zelf actualisatie of zelfrealisatie door middel van het bereiken van beroepsdoelen. En kijkt in hoeverre wat iemand wil behalen en ook letterlijk behaald heeft overeenkomen.
    -> In de hierboven genoemde benaderingen zijn individuele verschillen niet meegenomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stabiliteit van belangen: bewijs voor geestelijke aard

A

Er is kwantitatief bewijs gevonden voor de stabiliteit van interesses gedurende het hele leven. Tussen de leeftijd van 12 en 14 jaar bleven de interesses enigszins onstabiel. De stabiliteit neemt in de loop van de tijd toe. De stabiliteit piekte op de leeftijd van 25-30 jaar en daalde daarna weer. De stabiliteit van interesse bleek groter te zijn dan die van persoonlijkheidskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geslachtsverschillen in beroepsinteresses

A

Geslachtsverschillen in beroepsinteresses zijn belangrijk vanwege hun potentieel om de verdeling van sekseverschillen in het personeelsbestand te verklaren, met name waarom vrouwen of mannen over- of ondervertegenwoordigd zijn in bepaalde soorten banen.

Vrouwen kiezen vaker voor kunst, gedragswetenschappen en sociale wetenschappen. Ook hebben zij minder interesse in technische en wetenschappelijke banen. Ze hebben voorkeur voor minder gestructureerde, creatievere, minder taak-georiënteerde en toegeeflijke banen. Mannen doen vaker wetenschappen zoals wiskunde, natuurkunde en techniek.

Mannen en vrouwen kiezen bepaalde banen omdat:
* Ze er echt beter in zijn
* Ze denken dat ze er beter in zijn
* Anderen geloven dat ze er goed in zijn
* Ze het leuk vinden
* Ze weinig alternatieven hebben
* Ze geloven dat ze weinig alternatieven hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoon-omgeving fit

A

Persoon-omgeving fit: een beroepstheorie die stelt dat de match tussen iemands individuele attributen (persoonlijkheid, vermogens, verwachtingen) en die van de omgeving (school, werk ect.) het niveau van baantevredenheid en prestatie bepaalt. Hoe beter de match, hoe groter de potentie voor tevredenheid en prestatie. Er is veel bewijs gevonden voor deze theorie. -> Zo werd er gevonden dat extraverte mensen meer kiezen voor open banen met veel sociale interactie. Voor introverte mensen was dit tegenovergesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Holland’s RIASEC-typologie

A

Holland’s RIASEC-typologie
-> Het RIASEC model van Holland bevat 6 interesse soorten die mensen en omgevingen classificeren. Dit verklaart de individuele verschillen interesses in termen van de mate van congruentie of fit tussen de kenmerken van de persoon en de omgeving.
-> De soorten personen worden vaak in een hexagoon weergegeven, die types die met elkaar verbonden zijn (en dus tegenover elkaar staan) kunnen niet samengaan. Dingen die naast elkaar staan hebben dus wel enige overlap in interesses.
3 componenten die de theorie van Holland kenmerken:
1. Persoon: kenmerken van het individu, zoals talent, voorkeuren en interesses. Deze zijn gegroepeerd volgens de typologie van beroepen.
2. Omgeving: karakteristieken van de omgeving. Deze zijn ook gegroepeerd volgens de typologie van beroepen.
3. Fit: het congruentieniveau tussen de karakteristieken van de persoon en de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

6 interesse soorten RIASEC -> realistisch, onderzoekend en artistiek

A

6 interesse soorten:
* Realistisch: interesse in machines, objecten, gereedschap en dieren.
o Bv: monteur, timmerman, visser.
* Onderzoekend: interesse in onderzoeken van fysieke, biologische en culturele fenomenen om deze beter te begrijpen.
o Bv: wetenschappers, biologen, scheikundigen.
* Artistiek: verbale of menselijke materialen gebruiken om kunstvormen of producten te creëren.
o Bv muzikant, kunstenaar, acteur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 interesse soorten RIASEC -> sociaal, ondernemend en conventioneel

A
  • Sociaal: interesse in van anderen informatie aanleren, trainen, ontwikkelen of genezen.
    o Bv: minister, leraar, sociale werker
  • Ondernemend: interesse in het manipuleren van anderen om organisatiedoelen of economische winst te behalen.
    o Bv rechter, bankier, verkoper.
  • Conventioneel: interesse in data bijhouden, aanvullen, geschreven en numerieke data organiseren en bedrijfsmachines opereren. -> praktisch ingesteld
    o Bv: accountant, secretaris.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prediger’s three-factor model

A

Prediger vond dat het RIASEC-model verkleind kon worden naar een three-factor model. Hij voegde 2 bipolaire dimensies voor werktaken toe, namelijk ideeën-data en mensen-dingen;
* Mensen: hoog interpersoonlijk contact. -> sociaal
* Dingen: laag interpersoonlijk contact. -> realistisch
* Data: concreetheid en praktisch.
* Ideeën: denken, creativiteit en kennis.
-> Er is bewijs gevonden voor dit model
-> Response bias = derde factor die door de verschillende interesses heen gaat
-> Het verschil met het model van Holland is dus het aantal factoren, maar ook de manier waarop variabelen geconceptualiseerd zijn. Holland’s model is een circumplex model, elke punt staat voor een variabele op zich. Het model van Prediger conceptualiseert meerdere niveaus per variabele.
-> De dimensies hebben veel empirische ondersteuning, echter onderzoek wijst wel uit dat de twee modellen niet te verenigen zijn. De circumplexe structuur van de RIASEC is uniek en valt niet te reduceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Holland en de big 5

A

De big 5 kenmerken die het meest gerelateerd zijn aan het model van Holland zijn; extraversie en openheid voor ervaring. De typen van Holland lijken echter meer gerelateerd te zijn aan geslacht dan aan de big 5.
* Openheid voor ervaring -> verband met artistieke en onderzoekende interesses.
* Extraversie -> verband met sociale en ondernemende interesses.
* Conscientiousness -> conventionele interesses
* Neuroticisme -> negatief gecorreleerd met alle RIASEC soorten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly