4.4 Activiteiten & capaciteiten - Uitgebreid Flashcards

1
Q

la capacité

A

de capaciteit, het vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

l’incapacité

A

het onvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

être dans l’incapacité de faire qc

A

niet in staat zijn iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la faculté

A

het vermogen, de gave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dans son domaine, il fait preuve de facultés etonnantes.

A

In zijn vakgebied geeft hij blijk van bijzondere gaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

le savoir-faire

A

de knowhow, de vakkennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

habile

A

handig, vaardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Il est très habile de ses mains.

A

Hij is heel handig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

malhabile

A

onhandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

l’habileté

A

de handigheid, de vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

compétent, compétent

A

bekwaam, deskundig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

la compétence

A

de bekwaamheid, de deskundigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Il est connu pour ses compétences en informatique.

A

Hij is bekend vanwege zijn deskundigheid op het gebied van de informatica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

incompétent, incompétente

A

onbekwaam, ondeskundig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

l’incompétence

A

de onbekwaamheid, ondeskundigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

projeter

A

van plan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

s’engager dans qc/à faire qc

A

zich verbinden tot iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Elle s’est engagée dans une aventure dangereuse.

A

Ze heeft zich in een gevaarlijk avontuur gestort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Il s’est engagé à me rendre l’argent avant Noël.

A

Hij heeft me beloofd om het geld voor kerst terug te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

se forcer à faire qc

A

zichzelf dwingen om iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Je me suis forcé à manger les légumes.

A

Ik heb mezelf gedwongen om de groenten te eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

s’efforcer de faire qc

A

zich inspannen om iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Il s’efforçait de rester calme.

A

Hij spande zich in om kalm te blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

se garder de faire qc

A

ervoor waken iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
céder
toegeven, zwichten
26
ceder à une envie
toegeven aan een behoefte
27
une tentative
een poging
28
oublier (de faire qc)
vergeten (om iets te doen)
29
l'oubli
het vergeten, de vergetelheid
30
tomber dans l'oubli
in vergetelheid raken
31
négliger
verwaarlozen; verzuimen
32
la négligence
de nalatigheid; de slordigheid
33
la tâche
de taak, de bezigheid, de opgave
34
*entreprendre une tâche*
een taak op zich nemen
35
Tu n'auras pas la tâche facile.
Dat zal geen gemakkelijke opdracht voor je zijn.
36
élaborer qc
iets uitwerken/maken
37
se charger de qc
zich bekommeren om iets
38
Tu apportes le vin et je me charge du dessert.
Jij neemt de wijn mee en ik zorg voor het dessert.
39
accomplir qc
iets vervullen/volbrengen
40
exécuter
uitvoeren, realiseren
41
se donner la peine
de moeite nemen
42
Il ne s'est même pas donné la peine de me répondre.
Hij heeft niet eens de moeite genomen me te antwoorden.
43
faire de son mieux
zijn best doen
44
J'ai fait de mon mieux, mais ce n'est pas très réussi.
Ik heb mijn best gedaan, maar het is niet erg gelukt.
45
(se) perfectionner
perfectioneren, zich verbeteren
46
se tirer d'affaire
zich uit een moeilijke situatie redden
47
faire qc en vain
iets tevergeefs doen
48
Je l'ai cherché en vain.
Ik heb hem tevergeefs gezocht.
49
faire qc en personne
iets zelf doen
50
faire qc en cachette
iets stiekem doen
51
Les enfants ont fumé en cachette.
De kinderen hebben stiekem gerookt.
52
faire qc avec/sans peine
iets met moeite/moeiteloos doen
53
Est-ce qu'on peut apprendre le français sans peine?
Kun je zonder moeite Frans leren?
54
faire qc avec/sans succès
iets succesvol doen/zonder succes doen
55
faire qc volontiers
iets graag doen
56
se désintéresser de
zich niet meer interesseren voor
57
Je me désintéresse complètement de ce sujet.
Dit onderwerp interesseer me absoluut niet meer.
58
le désintérêt
de ongeïnteresseerdheid
59
abandonner
opgeven
60
apercevoir
opmerken
61
s'apercevoir de qc
iets opmerken
62
Je me suis aperçu qu'il me manquait 100 euros.
Ik heb gemerkt dat ik 100 euro miste.
63
concevoir
zich voorstellen
64
Je *conçois mal* que tu aies fait ça.
Ik kan me niet voorstellen dat jij dat hebt gedaan.
65
se faire une idée de qc
zich een idee vormen, zich een voorstelling maken van
66
tenir compte de qc
rekening houden met iets
67
Tu ne tiens jamais compte de mon avis.
Je houdt nooit rekening met mijn mening.
68
réclamer
eisen
69
réclamer des dommages-intérêts
schadevergoeding eisen
70
acquérir qc
iets aanschaffen
71
*Bien mal acquis ne profite jamais*.
gestolen goed gedijt niet
72
une acquisition
een aanschaf, het verkrijgen
73
attribuer
toekennen
74
On a attribué le prix Nobel de Littérature à Günter Grass en 1999.
Men heeft in 1999 de Nobelprijs Literatuur aan Günter Grass toegekend.
75
(se) répartir
verdelen
76
On se répartit les tâches domestiques.
We verdelen onderling de huishoudelijke taken.
77
la répartition
de verdeling; de onderverdeling
78
accorder qc à qn
iets aan iemand toestaan
79
Je lui ai accordé 8 jours de réflexion.
Ik heb hem 8 dagen bedenktijd verleend.
80
destiner qc à qn
iets voor iemand bestemmen
81
Cette lettre lui est destinée.
Deze brief is voor hem bestemd.