4.3 Karakter & gedrag - Uitgebreid Flashcards
la mentalité
de mentaliteit
la personnalité
de persoonlijkheid
se comporter
zich gedragen
Il s’est mal comporté envers toi.
Hij heeft zich slecht gedragen tegenover jou.
le comportement
het gedrag
la vertu
de deugd, de goede eigenschap
le vice
de ondeugd, de slechte eigenschap
L’oisiveté est mère de tous les vices.
Ledigheid is des duivels oorkussen.
ouvert, ouverte
open, extravert
avoir l’esprit ouvert
openminded zijn
équilibré, équilibrée
evenwichtig
l’humour (M.)
de humor
Il manque totalement d’humour.
Hij heeft totaal geen gevoel voor humor.
avoir de l’humour
gevoel voor humor hebben
manquer d’humour
geen gevoel voor humor hebben
déterminé, déterminée
beslist, vastbesloten
un risque-tout
een waaghals
optimiste
optimistisch
un, une optimiste
een optimist/optimiste
l’optimisme (M.)
het optimisme
satisfait, satisfaite
voldaan, tevreden; bevredigd
la satisfaction
de voldoening, de tevredenheid, de bevrediging
afficher sa satisfaction
zijn/haar voldoening laten blijken
obtenir satisfaction
voldoening krijgen