3.1 Welzijn, gezondheid & ziekte - Uitgebreid Flashcards
(116 cards)
se porter bien
goed gaan
se porter mal
slecht gaan
être bien portant, portante
gezond zijn
être mal portant, portante
niet gezond zijn
être bien en point
zich goed voelen
être mal en point
zich slecht voelen
être épuisé, épuisée
uitgeput zijn
la précaution
de voorzorgsmaatregel
récupérer
weer op krachten komen
Je trouve qu’il met du temps à récupérer.
Ik vind dat hij er lang over doet om weer op krachten te komen.
se remettre de qc
herstellen van iets, opknappen
reprendre des forces
weer op krachten komen
s’améliorer
verbeteren
une amélioration
een verbetering
la convalescence
het herstel, de beterschap
guérir qn de qc
iemand van iets genezen
L’homéopathe m’a guéri de mon allergie.
De homeopaat heeft me van mijn allergie genezen.
On ne guérit pas du sida.
Van aids kun je niet genezen.
guéri, guérie
genezen
la guérison
de genezing
malin, maligne
kwaadaardig
bénin, bénigne
goedaardig
la tumeur bénigne/maligne
de goedaardige/kwaadaardige tumor
héréditaire
erfelijk