1.1 Personalia - Uitgebreid Flashcards
un état civil
een burgerlijke staat/stand (de)
célibataire
alleenstaand
la mère célibataire
de alleenstaande moeder
le/la célibataire
de vrijgezel, de alleenstaande
se fiancer avec
zich verloven met
fiancé, fiancée
verloofd
le fiancé, la fiancée
de verloofde
épouser qn
met iemand trouwen
le ménage
het echtpaar
la scène de ménage
de echtelijke ruzie
le conjoint, la conjointe
de echtgenoot/echtgenote
conjugal, conjugale
echtelijk
le lit conjugal
het echtelijk bed
le PACS (pacte civil de solidarité)
het samenlevingscontract
pacsé, pacsée
samenlevend met een samenlevingscontract
se séparer de qn
van iemand scheiden
Michel et Alice se sont séparés.
Michel en Alice zijn gescheiden.
séparé, séparée
gescheiden
la séparation
de scheiding
divorcer de qn / (d’) avec qn
scheiden van iemand
Il a divorcé de sa troisième femme.
Hij is van zijn derde vrouw gescheiden.
divorcé, divorcée
gescheiden
le divorcé, la divorcée
de gescheiden man/vrouw
le divorce
de scheiding
