4.3 Karakter & gedrag - Basis Flashcards
caractériser
karakteriseren, kenmerken
caractéristique de
karakteristiek/kenmerkend voor
Cette affirmation est caractéristique de sa pensée.
Deze bewering is kenmerkend voor haar denkwijze.
le caractère
het karakter
avoir bon/mauvais caractère
een goed/slecht karakter hebben, een goed/moeilijk karakter hebben
le trait de caractère
de karaktertrek
le tempérament
het temperament
l’état d’esprit (M.)
de gemoedstoestand
naturel, naturelle
natuurlijk
le naturel
de aard, het karakter
Il est d’un naturel agréable.
Hij heeft een aangenaam karakter.
une qualité
een eigenschap, een kwaliteit
un défaut
een gebrek, een tekort; een fout; een zwakheid
l’humeur (F.)
het humeur, de stemming
agréable
plezierig, aangenaam; aardig
aimable
vriendelijk, aardig
l’amabilité (F.)
de vriendelijkheid, de aardigheid
charmant, charmante
charmant; alleraardigst
Il est d’une humeur charmante.
Hij is heel goed gehumeurd.
le charme
de charme
gentil, gentille
aardig, vriendelijk, lief
Sois gentil, apporte-moi mes lunettes.
Wees eens lief en breng me mijn bril.
la gentillesse
de aardigheid, de vriendelijkheid
sympa(thique)
sympathiek
la sympathie
de sympathie
être de bonne/mauvaise humeur
een goed/slecht humeur hebben
Elle est d’humeur changeante.
Ze is humeurig.
désagréable
onplezierig, onaangenaam; onaardig
méchant, méchante
de gemeenheid, de boosaardigheid
sévère
streng
la sévérité
de strengheid
la colère
de woede, de kwaadheid
se mettre en colère
woedend worden
être en colère
woedend zijn
la rage
de razernij, de woede
Ça m’a mis dans une rage folle.
Dat deed me in blinde woede ontsteken.
le garage
de garage
un étage
een etage, een verdieping
le passage
de passage, een doorgang
le massage
de massage
le dopage
de doping
une cage
een kooi
la rage
de woede
une page
een bladzijde
bon, bonne
goed
la bonté
de goedheid
tendre
teder, zacht
adresser un regard tendre à quelqu’un
iemand een tedere blik toewerpen
la tendresse
de tederheid
sensible
gevoelig
la sensibilité
de gevoeligheid
une sensibilité à fleur de peau
de overgevoeligheid
généreux, généreuse
gul
la générosité
de gulheid
inhumain, inhumaine
onmenselijk
Je trouve son attitude inhumaine.
Ik vind haar houding onmenselijk.
insensible (à)
ongevoelig (voor), onverschillig (tegenover)
égoïste
egoïstisch
un, une égoïste
een egoïst/ egoïste
Les hommes sont tous des égoïstes
Alle mannen zijn egoïsten.
l’égoïsme (M.)
het egoïsme
avare
gierig
juste
juist; rechtvaardig
Elle est sévère mais juste.
Ze is streng, maar rechtvaardig.
la justice
de rechtvaardigheid, de gerechtigheid
honnête
eerlijk
l’honnêteté (F.)
de eerlijkheid
Ayez l’honnêteté de reconnaître votre erreur.
Wees zo eerlijk om uw vergissing in te zien.
injuste
onjuist; onrechtvaardig
l’injustice (F.)
de onrechtvaardigheid
malhonnête
oneerlijk; onredelijk
la malhonnêteté
de oneerlijkheid; de onredelijkheid
gai, gaie
vrolijk, blij
Tu n’as pas l’air très gai.
Je ziet er niet erg vrolijk uit.
la gaieté / gaîté
de vrolijkheid, de blijheid
drôle
grappig
Arrête, tu n’es vraiment pas drôle!
Houd op, je bent echt niet grappig!
amusant, amusante
grappig, amusant, vermakelijk
comique
komisch, grappig
original, originale
origineel
intéressant, intéressante
interessant
triste
verdrietig, treurig, triest
la tristesse
de treurigheid, de triestheid
ennuyeux, ennuyeuse
vervelend
être mécontent, mécontente
ontevreden zijn
Elle est mécontente de son nouveau chef.
Ze is ontevreden over haar nieuwe chef.
calme
kalm, rustig
Ne t’énerve pas, reste calme.
Wind je niet zo op, blijf rustig.
tranquille
rustig
Laisse-moi trainquille.
Laat me met rust.
décontracté, décontractée
ontspannen
nerveux, nerveuse
zenuwachtig, nerveus
énervant, énervante
irriterend, vervelend
fatigant, fatigante
vermoeiend
bizarre
raar, gek, vreemd
fou, fol, folle
gek; enorm, groot
un fol espoir
een tevergeefse hoop
un amour fou
een hartstochtelijke liefde
compliqué, compliquée
ingewikkeld, gecompliceerd
difficile
moeilijk
rapide
snel, vlug
dynamique
dynamisch
un jeune cadre dynamique
een dynamische juniormanager
avoir de la volonté
een sterke wil hebben
énergique
energiek; flink
l’énergie (F.)
de energie, de kracht
déborder d’énergie
boordevol energie zitten
autoritaire
autoritair
lent, lente
langzaam, traag
Il a l’esprit plutôt lent.
Hij is nogal traag van begrip.
mou, molle
week, slap
faible
zwak, slap
Elle est trop faible avec ses enfants.
ze treedt veel te slaap op tegen haar kinderen.
paresseux, paresseuse
lui
un paresseux, une paresseuse
een luierik
la paresse
de luiheid
bête
dom, onnozel
Il est bête comme ses pieds.
Hij is oliedom
la bêtise
de domheid, de dwaasheid
faire des bêtises
domme dingen doen
stupide
stom, dom
la stupidité
de stommiteit, de domheid
idiot, idiote
idioot, dom
un idiot, une idiote
een idoot
courageux, courageuse
moedig
le courage
de moed
fier, fière de
trots op
Ils sont fiers de leurs enfants.
Ze zijn trots op hun kinderen.
la fierté
de trots
sage
braaf; wijs
être sage comme une image
voorbeeldig/engelachtig zijn
prudent, prudente
voorzichtig
la prudence
de voorzichtigheid
agir avec prudence
voorzichtig te werk gaan
diplomate
diplomatiek
raisonnable
redelijk, verstandig
poli, polie
beleefd
la politesse
de beleefdheid
discret, discrète
bescheiden; discreet, tactvol
la discrétion
de bescheidenheid; de dicretie, de tact
faire preuve de discrétion
blijk geven van bescheidenheid
sérieux, sérieuse
ernstig, serieus
Cet homme est très sérieux dans son travail.
Deze man neemt zijn werk heel serieus.
être sérieux comme un pape
bloedserieus zijn
imprudent, imprudente
onvoorzichtig
l’imprudence (F.)
de onvoorzichtigheid
impoli, impolie
onbeleefd
indiscret, indiscrète
onbescheiden; indiscreet, tactloos
une indiscrétion
een onbescheidenheid; een indiscretie, een tactloosheid
commettre une indiscrétion
uit de school klappen
curieux, curieuse
nieuwsgierig
Il est curieux comme un singe.
Hij is een nieuwsgierig aagje.
la curiosité
de nieuwsgierigheid
bavard, bavarde
babbelziek, kletserig