ZO week 1 Flashcards

1
Q

waar moet je aan voldoen om anorexia te hebben?

A

gebruik restrictief dieet, overdreven lichamelijke activiteit, weerstand tegen toename lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke andere verandering in lichaamssamenstelling komt veelvuldig voor bij anorexia nervosa op de lange termijn?

A

verminderde botdichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omschrijf de primaire doelstelling van de therapie van anorexia nervosa wat betreft het somatisch aspect.

A

herstel lichaamsgewicht tot 90% van het te verwachten gewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omschrijf de twee aspecten – één korte en één lange termijn – waarop de psychiatrische behandeling zich richt?

A

emotionele steun tijdens de periode van gewichtstoename, de basis van het zelfrespect veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe verklaar je een stijging in het gewicht bij anorexia nervosa?

A

grotendeels toename van vocht, extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe verloopt anorexia nervosa?

A

De gemiddelde ziekteduur is vier tot vijf jaar met grote kans op terugval, 5% mortaliteit op volwassen leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn gezondheidsrisico’s en andere gevolgen van overgewicht en obesitas?

A
  • verminderde levensverwachting
  • vaker ziek -> hoge zorgkosten
  • kans op diabetes, hart- en vaatziekte etc.
  • minder zelfvertrouwen
  • vaker gepest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat kun je ter preventie van overgewicht doen als arts?

A

meer bewegen en minder calorierijk eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke biologische factoren dragen bij aan het ontstaan of in stand houden van overgewicht en obesitas?

A

medicijngebruik dat voor gewichtstoename of toename van eetlust zorgt (bijv. prednison, insuline, sommige antipsychotica of antidepressiva,)

comorbiditeit (bijv. ziekte van Cushing, hypothyreiodie)

genetische aanleg (bijv. traag metabolisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke psychologische factoren dragen bij aan het ontstaan of in stand houden van overgewicht en obesitas?

A

psychische klachten die de motivatie voor een gezonde leefstijl verminderen (bijv. ernstige depressie)

emotioneel eten

eetbuien (zonder compensatie d.m.v. laxeren/braken/sporten)

toegeven aan impuls van trek in eten / extern eetgedrag

te streng lijnen, waardoor niet vol te houden (jojo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke sociale factoren dragen bij aan het ontstaan of in stand houden van overgewicht en obesitas?

A

Cultuur: zonder eten is het niet gezellig/ overvloed is gastvrij / je mag geen eten weigeren / mager is ongezond (overgewicht als teken van welvaart)

Ongezonde eetgewoonten binnen het gezin (bijv. eten voor de tv, het eten moet altijd op)

Overvloedig aanbod van ongezonde voeding

Weinig kennis van gezonde leefstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke interventies zijn er om gewichtsverlies te bereiken en te behouden?

A
  • cognitieve gedragstherapie om leefstijl te veranderen
  • operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke vragen zijn van belang in de anamnese voor patiënten met overgewicht en obesitas?

A
  • voeding en eetgedrag
  • lichamelijke activiteit
  • gezin van herkomst
  • medicatiegebruik
  • kwaliteit van leven
  • sociaal functioneren
  • relatie en seksualiteit
  • familie
  • life events
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke vormen van eetgedrag kunnen leiden tot overeten?

A
  • extern eten
  • emotie eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke gedragsinterventies zijn behulpzaam bij overeten?

A
  • leefstijlverandering
  • bij emotionele eters eerst emotieregulatie therapie daarna leefstijlverandering
  • operatie als leefstijlverandering niet lukt en BMI>40
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de rol van speekselproductie bij de eerste fase van de inname en verwerking van voedsel?

A
  • glijdbaar maken van voedsel dan wel het vergemakkelijken van het wegslikken van voedsel
  • mogelijk maken of het vergemakkelijken van smaakregistratie
  • vergemakkelijken van het spreken
  • afbraak van suiker of zetmeel (via het enzym amylase)
  • antibacterieel effect (door in het speeksel aanwezige lysozymen of immunoglobulinen)
17
Q

welke klieren zijn betrokken bij de speekselproductie?

A
  • de parotisklier (glandula parotis)
  • de submandibulaire speekselklier (glandula submandibularis)
  • de sublinguale speekselklier (glandula sublingualis)
  • de kleine speekselkliertjes die verspreid in de mondholte voorkomen
18
Q

welke zenuwvezels gebruikt de n. vagus?

A

acetylcholine als neurotransmitter

19
Q

wat doet VIP?

A

opent sfincter naar maag

20
Q

beschrijf de regulatie van de speekselproductie

A

Directe stimulering van de speekselklieren vindt voornamelijk plaats via het parasympathische zenuwstelsel. De prikkels die leiden tot verhoogde parasympathische activiteit zijn vooral reuk- en smaakprikkels.

21
Q

wat doet NO?

A

sluit de sfincter naar de maag?

22
Q

welke aandoeningen kunnen de speekselproductie verstoren en wat zijn hiervan de gevolgen?

A
  • De bof is virusinfectieziekte die vooral bij jongeren voorkomt en een voorbijgaand karakter heeft. (dik gezicht)
  • Hypothyreoïdie (een verminderde werking van de schildklier) kan zich weliswaar op velerlei wijzen uiten maar leidt niet tot xerostomie (droge mond) of droge ogen.
  • Sarcoïdose is een ziekte die vrijwel alle organen kan aandoen, ook de speekselklieren.
  • De belangrijkste overweging bij deze patiënte dient dus de ziekte (of het syndroom) van Sjögren te zijn deze leidt tot xerostomie
23
Q

wat zijn de neuronale elementen die betrokken zijn bij het slikken?

A
  • plexus myentericus: Zenuwplexus gelegen in de wand van de oesophagus.
  • n. vagus (parasympatisch, acetylcholine)
24
Q

wat is het verschil tussen willekeurige en onwillekeurige slikprocessen?

A
  • Orale fase willekeurig
  • Pharyngeale fase reflexmatig
25
Q

wat is het mechanisme van peristaltiek?

A

primair: door slikbeweging in gang gezette contracties
secundair: vulling of rek van de slokdarm

26
Q

wat is de volgorde van gebeurtenissen en de daarbij betrokken elementen gedurende het slikken?

A

Tong tegen het harde verhemelte, voedsel naar achteren in orofarynx door bewegen van de tong. Nasofarynx wordt gesloten door het zachte verhemelte, er treedt een contractie van de larynx spieren op, glottis wordt gesloten door omklappen van de epiglottis terwijl de larynx omhoog gaat.

27
Q

wat is dysfagie?

A

slikstoornis

28
Q

wat is de tweedeling in de oorzaken van dysfagie?

A

Mechanische dysfagie:
- luminale problemen,
- intrinsieke vernauwing,
- extrinsieke compressie
motorische dysfagie:
- moeite met initiëren van slikreflex,
- ziektes van dwarsgestreepte spieren,
- ziektes aan het gladde spierweefsel

29
Q

wat zijn de voornaamste neurotransmitters en wat is hun rol in de peristaltiek?

A

acetylcholine door nervus vagus
VIP en NO voor het openen en sluiten van sfincters

30
Q

wat voor afwijkingen in slikpatronen bestaan er?

A
  • UES (bovenste): Dysfagie en met name oropharyngeale verlamming.
  • LES (onderste): gastro-oesophagale reflux (GERD) en achalasie (= bewegingsstoornis van de slokdarm waarbij die niet kan ontspannen).
31
Q

wat is de normale werking van de onderste oesophagus sfincter?

A

contraheert waardoor de doorgang van oesofagus en de maag afgesloten is

dit is onwillekeurig en met de juiste synchronisatie

32
Q

wat is de abnormale werking van de onderste oesophagus sfincter?

A

obstructie of tot reflux vanuit de maag

33
Q

welke 3 onderzoeksmethoden heb je tot je beschikking?

A
  • Röntgenvideografie
  • Oesophagoscopie
  • Manometrie: slokdarmdrukmeting
34
Q

wat is odynofagie?

A

dysfagie met pijn

35
Q

wat is hiatal hernia?

A

bovenste deel van de maag door een opening in het diafragma steekt

36
Q

wat is vagal cholinergic fibers?

A

de zenuwvezels van de n. vagus gebruikten acetylcholine als neurotransmitter