HC.4.1: Klinisch redeneren 3 - Diarree Flashcards

1
Q

wat is het onderscheid tussen verschillende soorten diarree?

A
  • acute diarree: < 14 dagen
  • chronische diarree: 2-4 weken
  • reizigersdiarree: na passeren internationale grenzen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verwekker versus mate van ziek zijn

A

je kijkt naar hoe ziek een kind is ipv de oorzaak. hier doe je je beleid op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer heeft het faeces onderzoek geen nut?

A

duurt een week voordat de uitslag komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer heeft het faeces onderzoek wel nut?

A
  • zieke patiënten
  • immuun gecompromitteerde patiënten
  • verhoogd besmettingsgevaar voor anderen (bijv. zorg en horeca)
  • diarreeduur > 10 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de waarde van A, LO en AO bij diarree?

A

A: anamnetische aanwijzingen voor negatieve vochtbalans
LO: aanwijzingen dehydratie

beide aanwezig zijn voor dehydratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 bacteriën zorgen vaak voor acute diarree?

A

campylobacter en salmonella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke parasiet zorgt vaak voor acute diarree?

A

giardia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer geef je antibiotica bij acute diarree?

A

volwassen patiënten met:
- algemene ziekteverschijnselen (aanhoudende/hoge koorts, veel bloed en slijm bij ontlasting)
- gecompromiteerd immuunsysteem (zwak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarom geef je liever geen antibiotica bij diarree?

A

alleen bij ernstige infecties of klachten omdat je anders een resistentie ontwikkelt of drager wordt of dat je sneller het nog een keer krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly