Werkcollege 7C Flashcards

1
Q

via welk mechanisme wordt de samenstelling van een (voeder)middel bepaald?

A

Weende analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DS

A

droge stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

RAS

A

ruwe anorganische stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

N

A

aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

RE

A

Ruw eiwit = N x 6,25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

RVET

A

ruw vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

RC

A

ruw celstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

OK

A

overige koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formule DS

A

RAS + (Nx6,25) + RVET + RC + OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke belangrijke verschillen zijn er in de resultaten van de Weende analyse tussen plantaardige en dierlijke producten?

A

Dierlijke producten hebben geen ruw celstof.

Eiwit + vet gehalte bij planten is een stuk lager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan de hoge RAS-fractie bij het vismeel verklaard worden?

A

RAS = ruw anorganisch stof, zoals bijv. calcium. In vismeel zitten ook graatjes verwerkt, dus veel calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom worden analyseresultaten vaak per kg DS uitgedrukt?

A

Dit heeft te maken met hoeveelheid water in het product. Sommige producten bevatten meer water dan anderen > eerlijkere vergelijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vit K

A

RVET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kalium

A

RAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

NH3

A

RE/water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zand

A

RAS

17
Q

wassen

A

RVET

18
Q

lignine

A

RC (in celwand plant)

19
Q

pectine

A

OK

20
Q

Vit C

A

OK (vervliegt niet na drogen)

21
Q

waarom hebben sojaschilfers en sojaschroot een hogere RE-gehalte dan sojabonen?

A

Er zit meer vet in sojabonen

22
Q

Waarom bestaat er een verschil tussen schilfers en schroten?

A

er zit meer vet in schilfers

Schilfers = breken, malen, wringen
Schroot = breken, malen, extractie
23
Q

welk product (sojaproduct) zal het hoogste OK-gehalte hebben?

A

Wordt verwacht waar meeste suikers in zit; dus schroot of schilfers = pectine in celwand = OK
Schilfer heeft meer vet > schoot chemische bewerking van schilfers = schroot meer OK door minder vet

24
Q

Waar is voederwaarde van voedermiddelen allemaal nog meer goed voor naast de chemische samenstelling?

A

de mate van vertering tijdens de passage door de verschillende delen van het maagdarmkanaal

25
Q

VC

A

verteringscoëfficient

26
Q

hoe is het mogelijk dat de waarde RAS en RC in de feces t.o.v. het voer toeneemt? (bij varkens)

A

het MDK verteert het voedsel in moeilijk/onverteerbaar product. Daardoor blijft er meer over van RAS en RC

27
Q

Waarom moet de feces en urine bij verteringsproeven gescheiden opgevangen worden?

A
  • door ureum in urine zal de fractie RE omhoog gaan.

- microben kunnen sample contamineren.

28
Q

formule schijnbare fecale absorptiepercentage

A

(opname - feces stof) / opname x 100%

29
Q

formule werkelijke absorptiepercentage

A

Endogeen verlies wordt meegenomen

opname - (feces - endogeen verlies) / opname x 100%

30
Q

waarom kunnen sommige koolhydraten niet worden afgebroken met diereigen enzymen?

A

Er is een bepaalde verbinding tussen moleculen die niet gebroken kunnen worden door diereigen enzymen, zoals lactose.

31
Q

verteringsproduct cellulose

A

vluchtige vetzuren

32
Q

verteringsproduct zetmeel

A

glucose

33
Q

wat zijn oorzaken van verschillende energetisch rendement tussen enzymatisch verteerde en fermentatie afgebroken koolhydraten?

A

een deel van het product wordt gebruikt door de fermentatie bacteriën > 100% ATP uit glucose
Fermentatiewarmte komt daarbij vrij (hexose = 80-90% ATP)

34
Q

hoe kan men een schatting maken van de endogene eiwitverliezen aan het einde van de dunne darm?

A

eiwitrijk voeren, en vervolgens kijken hoeveel eiwitten er in de chymus zit > dit geeft endogeen verlies

35
Q

waarom wil je de ileale verteerbaarheid weten?

A

om de absorptie van de voeding te controleren > controle van voer en snelle groei (bij varkens)

36
Q

wat is een methode om de totale hoeveelheid chymus (kg/dag) te bepalen die de canule passeert?

A

merkstoffen; re-entrent canule

37
Q

merkstof

A

chroomoxide; Cr2O3

38
Q

welke belangrijke aanname ligt er aan het gebruik van Cr2O3 als indicator ten grondslag?

A

het stofje mag niet worden afgebroken worden; niet zelf door het lichaam gemaakt worden; geen absorptie