Werkcollege 3B Flashcards

1
Q

Geef voorbeelden waarbij beïnvloeding van de motiliteit van het maagdarmkanaal van pas kan komen

A
  • Verstopping/koliek
  • Beperken opname
  • Vertragen passagesnelheid (dit doe je dit graag, als het lichaam er iets uit wilt drijven)
  • Colon spasme (kramp)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke groepen komen in aanmerking voor beïnvloeding van autonome zenuwstelsel op de mobiliteit van het MDK?

A
  • Parasympaticomimetica = direct & indirect
  • Parasympaticolytica = indirect
  • Sympticolytica = niet overtuigend gebleken. Sympatisch zenuwstelsel wordt geremd, maar parasympatisch zenuwstelsel wordt niet per se gestimuleerd
  • sympaticomimetica = nee, geen invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

receptoren en neurotransmitters sympaticolytica

A

alfa2-adrenoreceptor antagonist = werkt in op adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

receptoren en neurotransmitters parasympaticomimetica

A

ACh en muscarine receptor (muscarine agonist; direct)

ACh esterase remmers (indirect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn nadelen van de toepassing van dergelijke farmaca ter verbetering van de motiliteit?

A
  • ernstige buikpijn door (te) hevige contractie

- te lange relaxatie van MDK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn nadelen van de toepassing van dergelijke farmaca ter verbetering van de motiliteit?

A
  • ernstige buikpijn door (te) hevige contractie
  • te lange relaxatie van MDK
  • parasympaticomimetisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

parasympaticomimetische effect

A

speekselen, bradycardie (tragere hartslag), hypotensie (relaxatie) = breed spectrum, dus niet alleen werking op muscarine receptor in MDK > ook luchtwegen (relaxatie-secretie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarvoor worden domperidon en metoclopramide gebruikt?

A

maaglediging bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

werkingsmechanisme domperidon en metoclopramide

A

activatie D2-receptor dempt cholinerge activatie v. gladde spiercellen. D2-receptor antagonist prokinetisch effect > lijken op sympaticolytica.

Dopamine lijkt op adrenaline, dus willen nog wel een sop elkaars receptor gaan zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarin verschilt domperidon van metoclopramide?

A

domperidon passeert BHB niet; dus geen centrale bijwerkingen > mogelijke bijwerkingen zijn algeheel sufheid. Bij metoclopramide soms ook excitatie –> toch liever metoclopramide omdat dit potenter is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke medicaties worden gebruikt om motiliteit te remmen?

A

N-butylscopolamine en loperamide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet N-butylscopolamine?

A

relaxatie gladde spiercellen = muscarine receptor antagonist. Dit legt de motiliteit stil. Je wilt dit niet gebruiken bij obstipatie, omdat je dan doorvoer van verstopping wilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet loperamide?

A

motilteitsremmer = opioiet (OP3) agonist = versterkt remmend effect; geen passage BHB.

contra-indicatie = infectieuze diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pH fundus en corpus maag

A

pH 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pH pars glandularis en antrum pylorus

A

pH 1-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de relatie tussen het ontstaan van maagulcera en arbeid van het sportpaard?

A
  • tijdens het sporten is er minder doorbloeding van de maagwand.
  • Een paard eet niet tijdens het sporten, waardoor het zure maagsap het fermentatiegeheel kan aantasten.
  • Geen buffering door beweging van het zuur tijdens arbeid.
  • Stress, op reis zijn.
  • Meer krachtvoer, minder ruwvoer
17
Q

waar wordt maagzuur geproduceerd en hoe vindt de stimulatie van maagzuursecretie plaat?

A
  • Parietale cellen die HCl maken > H+ naar de maag.
    HCO3- gaat naar het bloed.

Stimulatie door zien/ruiken van voedsel, rek op maagwand, productie gastrine/histamine.

18
Q

Farmacologische benaderingen om maagzuursecretie te remmen (5 manieren)

A
  1. Blokkade histamine receptoren (H2-receptor antagonist). Ranitidine
  2. Remming H+/K+-ATPase. Omeprazol (kan biotransformatie van andere medicatie vertragen)
  3. Prostaglandinen (doorbloeding slijmvlies, productie mucus). Misoprostol (korte werkingsduur groot first pass effect; kan diarree, braken, buikpijn veroorzaken). Vaak in combinatie met NSAIDs
  4. Gastrine receptor antagonist (parasympatisch effect; remmende werking mucus; niet potent genoeg)
  5. ACh-M receptor antagonist (n. vagus; als je dit zou doen dan heel kort)
19
Q

Leg het verband uit tussen het (langdurig) gebruik van NSAIDs en de ontwikkeling van maagulcera en/of chronische gastritis

A

Productie van prostaglandinen wordt geremd (COX-1). Dit zorgt voor een mindere doorbloeding van het maagslijmvlies en productie van mucus. Bufferende werking gaat weg > ontstaan zweren door contact met zuurmilieu

20
Q

Welke andere farmaca, met uitzonder van maagzuurremmers, kunnen gebruikt worden bij gastritis en maagdarmulcera?

A
  • Antacida = bufferen maagzuur (zeer tijdelijk; niet toegepast veterinair)
  • Cytoprotectiva = beschermen slijmvlies door een soort over maagwand te vormen (sucralfaat) (alleen ter ondersteuning, orale biologische beschikbaarheid laag)
21
Q

klinische parameters voor beoordeling gastro-intestinale motiliteit

A
  • mesten; wanneer voor het laatst
  • ausculteren; darmbeweging luisteren
  • sonderen; reflux in maag, doorstroom controleren.
22
Q

welke 3 bochten zitten er in colon ascendens?

A
  • Flexura pelvina (hier vaak obstipatie)
  • Flexura sternalis
  • Flexura diafragmatica
23
Q

Doel laxatie therapie

A

bevorderende werking darmperistaltiek en/of secretie

24
Q

welke soorten laxantia zijn er?

A
  • Volume vergrotende laxantia = glijmiddel (parafine olie), zwelmiddel (zout water; zemelen om water aan te trekken), en osmotische laxantia (zouten/suikers trekken vocht naar lumen).
  • Secretagoga = ricinusolie (prikkelen darmwand), plantaardige antrachinoglycosiden
25
Q

indicaties voor toepassing van emetica

A
  • opname toxische stoffen

- corpus alienum

26
Q

Welke emetica worden gebruikt?

A
  • Apomorfine = een dopamine (D2) receptor agonist (Hond)

- Xylazine = alfa2-adrenoreceptor agonist (kat)

27
Q

welke anti-emetica worden gebruikt?

A
  • Dopamine receptor antagonist = metoclopramide, domperidon
  • H1-receptor antagonist = wagenziekte.
  • 5HT3-receptor antagonist = vooral humaan
  • Neurokinine 1-receptor antagonist = maropitant (Cerenia).
  • ACh-M receptor antagonist = veel bijwerkingen.
28
Q

Emetica

A

braakmiddel

29
Q

anti-emetica

A

anti-braakmiddel