Hoorcollege 13C Flashcards

1
Q

plaats van vertering

A
dunne darm (en maag)
- duodeunum-jejenum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie zijn de hoofdrolspelers bij vertering

A

verterings-enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

doel van vertering

A

zorgen dat voedsel door de darm heen kan naar het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe klein moet het eten zijn om opgenomen te worden door de darm?

A

afbraak van macromoleculen tot opneembare subunits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk onderscheid kan er gemaakt worden m.b.t. opneembare units? (3 delen)

A

eiwitten
suikers (polysacchariden)
vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe klein moeten eiwitten/peptiden gemaakt worden?

A

Aminozuren
Dipeptiden
Tripeptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe klein moeten suikers/polysacchariden gemaakt worden?

A

Monosaccharide

glucose, fructose, galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe klein moeten vetten gemaakt worden?

A

Vetzuren

Mono-acylglycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe worden de vetten, suikers en eiwitten opgenomen?

A

Fase 1: opname van kleine subunits
Fase 2: omgezet in Acetyl CoA
Fase 3: Krebs cycles en omzetting in ATP/energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stappen vertering

A
  • eerst mechanisch verkleining voedsel met gebit en door malen/mengen in proximale deel maag-darmkanaal
  • vervolgens stapsgewijze enzymatische vertering
  • niet zelf verteerd worden!
  • adaptatie aan dieet (bijv. bij neonaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waardoor worden koolhydraten verteerd?

A

glycosidasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waardoor worden eiwitten verteerd?

A

peptidases/proteasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Substraat specifieke hydrolase voor koolhydraten? In andere woorden, waardoor worden koolhydraten verteerd?

A

glycosidasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waardoor worden vetten verteerd?

A

(fosfo)lipasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar worden verteringsenzymen gemaakt?

A

Meeste digestie enzymen worden gemaakt in de exocriene pancreas (acinaire cellen).
Soms gemaakt door maagcellen (hoofdcellen) of dunne darmcellen (enterocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar worden verteringsenzymen gemaakt?

A

Meeste digestie enzymen worden gemaakt in de exocriene pancreas (acinaire cellen).
Soms gemaakt door maagcellen (hoofdcellen) of dunne darmcellen (enterocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is (biet/riet) suiker?

A

sucrose, een disacharide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat splitst sucrose?

A

Splitsing glycosidische binding door sucrase. Dus is de O-verbinding tussen een glucose en fructose. Water is hiervoor nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is zetmeel?

A

amylose en amylopectine.

Zetmeel = (glucose)n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat splitst zetmeel?

A

amylase splitst alleen alfa 1,4 bindingen in zetmeel en knipt niet aan uiteinden.

21
Q

Waarin wordt zetmeel gesplitst door amylase?

A
  • grensdextrines > geknipt door dextrinase in > galactose
  • maltose > geknipt door maltase in > glucose
  • maltotriose > geknipt door maltase in > glucose
22
Q

Waarin wordt suiker/sucrose gesplitst door sucrase?

A

glucose en fructose

23
Q

waarin wordt melksuiker/lactose geknipt?

A

lactose wordt door lactase geknipt in glucose en galactose

24
Q

transport glucose membraan cel

A

dit is altijd actief transport, Natrium afhankelijk d.m.v. SGLT1 transporteren.

25
Q

Waar vindt koolhydraatvertering plaats?

A

dunne darm door amylase uit pancreas (en een beetje uit speeksel) en brushborder-enzymen.

26
Q

Brushborder enzymen

A

sucrase, maltase (gluco-amylase), dextrinase (isomaltase) en lactase

27
Q

Waarin verschilt eiwit vertering van koolhydraatvertering?

A
  • eiwit vertering begint in de maag
  • denaturatie van eiwit (door lage pH)
  • knippen van eiwitketens door pepsine maakt denaturatie irreversibel
28
Q

Verloop eiwitvertering duodenum en jejunum

A

Knippen van gedenatureerd eiwit tot polypeptides door endoproteases (trypsine, chymotrypsine, elastase (uit pancreas))

Knippen tot aminozuren en di- en tripeptiden door exoproteases (carboxypeptidase (pancreas), amino peptidase (brush border))

29
Q

Endoproteases

A

Deze knippen eiwitten in het midden van de keten

30
Q

Exoproteases

A

Deze knippen de uiteinden van de keten, de carboxyl of aminogroep.

31
Q

wat is er speciaal aan de gastrische en pancreatische enzymen?

A

het zijn proteolytische enzymen, dit betekent dat ze door elkaar geknipt moeten worden om geactiveerd te worden.

32
Q

Waarin worden vetten geknipt?

A

Lipase breekt triacylglycerol af tot monoacylglycerol en twee vetzuren.

Dieet vet bestaat voornamelijk uit triacylglycerol.

33
Q

Reactie lipase

A

TAG (vet; hydrofoob) + 2H2O –> monoacylglycerol + 2 vetzuren

Dit gebeurt door pancreas lipase (hydrofiel)

34
Q

verklaar vet en water emulsies

A

Dieet vet bestaat voornamelijk uit TAG die samenklitten door hydrofobe interacties, terwijl water hydrofiele waterstofbruggen wil vormen.

Lipase werkt op grensvlak vetdruppel met water.
- Hoe kleiner vetdruppen hoe groter het oppervlak hoe meer lipases tegelijk kunnen werken

35
Q

hoe heet het vergroten van oppervlak van vet door lipase?

A

emulgeren

36
Q

Hoe werkt de pancreas lipase op vet?

A

werkt op vet-water emulsie.

Emulsie maken door verwarmen, mengen (maag) en emulgatoren (amfipatische moleculen/zeep)

37
Q

door welke stoffen wordt er geëmulgeerd?

A

galzouten (gal)

lyso)fosfolipiden (gal

38
Q

Eigenschappen galzouten

A

Gemaakt van cholesterol in de lever

Hydrofobe (C en H) en hydrofiele (negatieve gedeelte) kant

39
Q

Wat is de rol van galzouten?

A

Eerste rol galzouten
- emulgatie vetdruppels voor betere werking lipase

Tweede (belangrijkste) functie van galzouten:
- vorming van gemengde micellen t.b.v. efficiente vetzuurabsorptie door darmcellen

40
Q

micel

A

Een gal-micel is een vesicle of een detergent, die op de vetdruppel gaat zitten. Hierdoor wordt de vetdruppel geëmulgeerd. Zo kan lipase beter de vetten afbreken.

41
Q

Bescherming tegen autodigestie (deel 1)

A

glycocalyx en slijm aan amicale kant vormen barrière.
De glycocalyx zijn suikers die zich bevinden in het membraan van de darm

Deze zorgen ervoor dat pepsinen en proteasen niet de eiwitten van de darm kunnen verteren.

42
Q

activering pepsine

A

Activering van pepsine pas in de maag.

Pepsinogeen (niet actief) > pH verlaging conformatie verandering > afknippen remmend gedeelte > actief pepsine

43
Q

activering pancreas zymogenen

A

Activering van pancreas zymogenen door enterokinase(-peptidase) in dunne darm. De enterokinase zitten op de top van de villi.
Deze zetten trypsinogeen om in trypsine. Deze kan op zijn beurt weer andere enzymen activeren > proteolytische cascade.

44
Q

welke enzym zet pro-enzymen om actieve enzymen?

A

trypsine zet zichzelf (trypsinogeen) om, en activeert elastase, carboxypeptidase, chymotrypsine, lipase.

45
Q

wat is verdere bescherming tegen autodigestie? (deel 2)

A

snelle vervanging van darmcellen

- darmcel migreert in ongeveer 3 dagen van crypt naar villus top en wordt dan afgestoten.

46
Q

Adaptatie bij neonaat

A
  • Lactase: alleen bij sommige mensen ook lactase expressie als volwassenen, maar verder alleen als neonaat.
  • Rennine: melktremmer breekt specifiek melkeiwit caseïne af, zodat melk klontert en langer in de maag blijft.
  • maag/tong lipase: breekt vet al af in maag = betere vertering
47
Q

Vertering gerelateerde ziektes

A

te weinig of geen verteringsenzymen

  • Algemeen = exocriene pancreasinsufficientie - EPI
  • Specifiek = een enzym werk niet goed bijv. lactase deficiëntie of gestoorde vetvertering/absorptie bij galgangobstructie.
48
Q

Kenmerken te weinig of niet-werkzame verteringsenzymen

A
  • gebrek aan voedingsstoffen > vermagering, slechte conditie ondanks goed eten.
  • niet-normale ontlasting > te veel, andere kleur, of andere consistentie (soms diarree)
  • soms kramp-winderigheid-diarree door bewerking voedsel in dikke darm door bacteriën = fermentatie.
49
Q

Welke enzymen moeten aangevuld worden bij EPI?

A
  • proteases
  • amylase
  • lipase
  • fosfolipase