Hoorcollege 2A Flashcards

1
Q

Wat zijn de algemene principes van digestie?

A
  • Mechanisch proces: kauwen, slikken, mengen
  • Secretie van verteringssappen
  • Enzymatische afbraak van nutriënten (darm)
  • Absorptie
  • Uitscheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke plekken in het verteringsstelsel worden stoffen toegevoegd?

A
  • Speekselklieren
  • Maag
  • Dunne darm
  • Caecum
  • Dikke darm

Dit zijn voornamelijk enzymen die helpen bij de vertering of fermentatie van het voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar worden stoffen uit het verteringsstelsel gehaald?

A

Dunne en dikke darm. De stofjes die het darmkanaal verlaten gaan vervolgens naar bloed of lymfevaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom wordt er gekauwd?

A

Zodat het voedsel kleiner gemaakt. Op deze manier kan het voedsel makkelijker en sneller blootgesteld worden aan enzymen die het voedsel verteren. Er worden dan meer goede stoffen uit de voeding gehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar komen de verteringssappen vandaan?

A

Uit maag en darmkanaal, maar ook uit de lever waarbij het gal met galzouten via de galblaas naar de darm wordt gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat geeft doorslag hoe het darmstelsel eruit ziet?

A

Het type voedsel dat het dier eet.

Carnivoren eten energierijk eten, dus lichaam verteert zelf het eten (bijv. hond & kat)
Herbivoren eten daarentegen energiearm eten. Het lichaam heeft een groot vat zodat micro-organismen het voedsel kan verteren (fermentatie) (bijv. koe en paard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk verschil wordt er gemaakt tussen het MDK tussen dieren?

A

Fermentatie vs. Vertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het grootste verschil tussen de mond van een hond en een paard?

A

de mate van de spreiding van de mond. Paard kan door het malen zijn mond niet ver opendoen, terwijl een leeuw zijn prooi moet kunnen vasthouden en het vlees moet kunnen knippen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontwikkelt de mond zich tijdens de embryonale fase?

A

Het embryo gaat zich krommen waardoor er een kop- en staartkromming ontstaat. Hierdoor ontstaan er twee holtes. Voor de mond heet dit het stomodeum, voor de rectum heet dit coprodeum. De oerdarm is hierop aangesloten. Het ectoderm stulpt dus om zichzelf heen en het endoderm (oerdarm) is afgesloten. Het stukje waarin het overloopt heet het ecto-endodermale membraan (oropharyngeale membraan). Dit gaat op een gegeven moment in regressie waardoor je een holte krijgt waarbij ecto- en endoderm in elkaar overlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe heten de twee stukjes oerdarm die vastzitten aan het ectoderm?

A

stomodeum en coprodeum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe het membraan dat de oerdarm afgesloten houdt van de buitenwereld tijden de embryonale fase?

A

ecto-endodermale membraan of oropharyngeale membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zien we bij het volwassen dier terug van de oropharyngeale membraan?

A

arcus palatoglossus. Voor de arcus (tanden en tond) is ectoderm, erachter is endoderm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat de cavum oris?

A

vestibulum oris (buccal en labiaal) + cavum oris proprium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de vestibulum oris?

A

tussen tanden en wang (buccaal)

tussen tand en lippen (labiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de cavum oris proprium?

A

Alles tussen de tanden in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat het gehemelte?

A

palatum durum (rugae palatinae) + palatum molle. Dit is weer een overgang van ecto- naar endoderm

Bij carnivoren zijn de boogjes in de palatum durum beter gedefinieerd, omdat ze daarmee meer frictie krijgen om het prooi vast te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat kan er gebeuren als het ectoderm en endoderm niet goed aansluit bij embryonale fase?

A

Open gehemelte = palato chissis

Eten komt dan vanuit mond naar neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit welke twee klassen bestaat dentitie?

A

homodont en heterodont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is homodont?

A

Gebitselementen gelijk van vorm. Diersoorten die allemaal dezelfde soorten tanden hebben

20
Q

Wat is heterodont?

A

Gebitselementen verschillende van vorm en functie. Diersoorten die verschillende soorten tanden hebben

21
Q

uit welke groepen bestaat homodont?

A
  • Monophyodont = er vindt geen wisseling plaats bijv. walvisachtigen.
  • Diphyodont = twee tandenwisselingen: melkgebit en blijvend gebit.
  • Polyphyodont = er vinden meerdere wisselingen plaats gedurende hele leven bijv. krokodil en haai.
22
Q

wat is de indeling binnen heterodont gebit?

A

Snijtanden: I (dentes incisiva) (I-III)
Hoektanden: C (d. canini) (I)
Valse kiezen: P (d. premolares) (I-III)
Ware kiezen: M (d. molares) (I-III)

Gebit weerspiegelt dieet en plaats in ecosysteem.
Indeling naar voedsel: omnivoren, herbivoren, carnivoren, insectivoren

23
Q

Op welke twee manieren wisselen heterodonten hun tanden?

A
  • Verticale tandwisseling

- Horizontale tandwisseling

24
Q

Wat is horizontale tandwisseling?

A

Bijv. bij olifant of zeekoe. De tanden groeien van achter naar voren in een horizontale beweging.

25
Q

Wat is verticale tandwisseling?

A

Hierbij groeit de tand van onder naar boven of vice versa. Dus in een verticale beweging.

26
Q

Uit welke twee classificaties bestaat verticale tandwisseling?

A
  • Elodont = blijvende groei (geen wortelvorming)

- Anelodont = gelimiteerde groeiperiode

27
Q

Hoe wordt de lengteverhouding tussen de kroon en wortel aangeduid?

A

Alleen bij anelodont.

  • Hypsodont = lange anatomische kroon, relatief korte wortels
  • Brachyodont = volwassen tanden en kiezen hebben wortels die langer zijn dan de anatomische kroon.
28
Q

Waaraan kenmerkt zich brachyodont?

A
Relatief korte kroon
Relatief lange wortel
Nauw wortelkanaal
Groeien korte periode
bijv. hond, kat
29
Q

Waaraan kenmerkt zich hypsodont?

A

Relatief lange kroon
Relatief korte wortel
Wijd wortelkanaal
Groeien lange periode

30
Q

Op welke 2 manieren kan de kroon worden aangeduid?

A
  • klinische kroon

- anatomische kroon

31
Q

Wat is een klinische kroon?

A

De DA doet de mond open van het dier en ziet daar de kroon.

32
Q

Wat is de anatomische kroon?

A

De anatomische kroon begint waar het glazuur begint tot aan de bovenkant van de tand. Er zit hierbij een stukje kroon onder het tandvlees wat bij de klinische kroon niet zien kan worden.

33
Q

Uit welke delen is de tand opgebouwd?

A
  1. Glazuur
  2. Dentine (= gevoelig, zitten zenuwuiteinde in)
  3. Cement (= dentine zit hierin en wordt door cement gefixeerd)
  4. Pulpa (= bloedtoevoer)
  5. Paradontale ligamenten (= tand wordt bevestigd in tandkas)
  6. Alveolus (tandkas)
34
Q

Wat is glazuur?

A
  • Hard, email, wit
  • 96% anorganische kalkzouten
  • t.h.v. tandvlees verdikt, om voedsel tegen te houden
  • niet geïnnerveerd of gevasculeerd
35
Q

Wat is dentine?

A
  • Tandbeen, gelig van kleur
  • Aanwezig in wortel en kroon
  • 70% anorganisch materiaal
  • Bevat kleine kanaaltjes met zenuwuiteinden en bloedvaatjes vanuit de pulpa
  • Dentine is uiterst gevoelig!
36
Q

Wat is cement?

A
  • Bekleedt de wortel, lijkt op bot

- 50% anorganisch materiaal, dus zachter dan glazuur

37
Q

Wat is pulpa (en het wortelkanaal)?

A
  • Eindigend in apex
  • Odontoblasten, fibroblasten, collageen vezels, bloedvaatjes, lymfevaatjes, zenuwweefsel
  • Gedurende hele leven afzetting van secundaire dentine
38
Q

Wat doen odontoblasten?

A

Cellen die dentine maken en afzetten tegen bestaande dentine.

39
Q

Wat is de opbouw van hypsodont element?

A

Deze tanden hebben geen punt zoals bij brachyodonten. De kroon is in eerste instantie omgeven door glazuur. De tanden zijn vlak omdat ze moeten malen. Het glazuur loopt in de bogen door de tand heen (glazuurrichels): dringt occlusievlak in. De gevormde holtes heten infundibula, deze zijn gevuld met cement. Zo heb je altijd een groot schurend oppervlak. Door afslijting en wisselende hardheid van materialen opstaan richels op het occlusievlak. Gaatjes worden opgevuld door de odontoblasten, zodat er geen dentine aan het oppervlak kan komen.

40
Q

Welke vier kiesvormen zijn er?

A
  1. Secodont = 1 verlengde knobbel, schaargebit en knipkiezen. Hond & kat
  2. Bunodont = meerdere knobbels, knobbelkiezen pletten. Varken & mens.
  3. Selenodont = glazuurrichels ½-maanvormig, maalgebit, 1 hoektand, boven geen snij-/hoektanden. Herkauwer
  4. Lophodont = glazuurrichels (grillig), maalgebit, hengst: 1 hoektand. Paard
41
Q

Hoe ontstaat een tand?

A

Er is een proliferatie van mondslijmvliesepitheel: vorming van hoefijzervormige verdikking. Vanuit het kaakepitheel gaat het ectoderm instulpen in het mesoderm en vormt een tandlijst. Hierin vormen zich de tandknoppen.
De ectoderm gaat omdat cellen van het mesoderm zitten. Dit heet een tandklokje. Er vormt op dezelfde tak een tweede tandkiem. Dit vormt de permanente tandkiem.
Vanuit het epitheel van het mesoderm ontstaan odontoblasten die de dentine gaan vormen. Ectoderm epitheelcellen hebben ameloblasten, deze vormen glazuur. Door glazuurformatie verschuiven de ameloblasten naar de periferie, uiteindelijk atrofie. Odontoblasten trekken zich terug naar de randpapil en laten kanaaltjes achter. Odontoblasten blijven gedurende het hele leven dentine vormen. Het glazuur en dentine groeien naar elkaar toe. Ertussen groeit een tandpapil: het pulpa met wortel. De verbinding tussen het mailorgaan en het oppervlak verdwijnt.

42
Q

hoe heet het kaakgewricht?

A

articulatio temporomandibularis met een discus articularis

43
Q

Wat is de locatie van het kaakgewricht?

A

tussen de processus articulaires mandibule en de facies articulates van het os temporale. Hond: gewricht ongeveer in verlengde kiezelrij. Herkauwers/paard: gewricht meer dorsaal.

Gevolg: hond: bij sluiten bek kiezen na elkaar op elkaar zoals bij een schaar. Door spier over temporalis met kauwkracht. Herkauwer/paard: bij sluiten gaat hele rij tegelijk op elkaar i.v.m. maalfunctie.

44
Q

wat is de functie van een speekselklier?

A
  • vochtig houden v.d. mond/bescherming mondmucosa
  • vormen van voedselbolus
  • glad en nat maken van voedsel voor het slikproces
  • vertering (gering)
  • Oplosmiddel voor smaakstoffen/voedselselectie
  • Nerveuze innovatie t.g.v. mechanische/chemische prikkel
45
Q

Welke speekselklieren zijn er?

A
  • Glandula parotis
  • Gl. mandibularis
  • Gl. sublingual (mono- en polystomatica)
  • Gl. buccalis (paard, varken en herkauwers)
    - Gl. zygomatica (hond, kat)
    - Gl. molares (kat)