Hoorcollege 7B Flashcards

1
Q

Functies van digestiestelsel

A

MDK voorziet lichaam van nutriënten, elektrolyten en water via

  • motiliteit
  • secretie
  • digestie
  • absorptie
  • opslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke organen geven secretie af?

A
  • speekselklieren
  • maag
  • darmen
  • pancreas
  • lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit is secretie opgebouwd

A
  • water
  • mucus
  • HCO3-, H+, Cl-, K+, Na+
  • Enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bouw speekselklier

A

2 type cellen

  1. acinaire cel = De cellen die achterin de klier zitten. Sereuze en muceuze cellen.
  2. ductuscel = in buis naar buiten (intercalated duct)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Samenstelling & functies speeksel

A
  1. Mucines (vormen mucus bij menging met water) = zacht maken van voedsel
  2. Enzymen = lysozyme, vertering
  3. Ionen = pH regulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen mucines

A

zacht maken van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen enzymen (speeksel)

A
  • antibacterieel effect (lysozyme)
  • vertering
  • leeftijd- en diersoortafhankelijk (amylase)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen ionen (speeksel)

A
  • pH regulatie, vooral door aanwezigheid van buffers zoals HCO3-
  • diersoortafhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Samenstelling ionen (speeksel)

A

Dit is erg diersoortafhankelijk. Je ziet dat het gehalte Na+, PO4 en HCO3 in herkauwers hoger is. Terwijl Cl- in de hond hoger is dan herkauwer. In het serum is Na+ en Cl- juist het hoogst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Isotonic

A

oplossing waarvan het aantal opgeloste deeltjes per liter gelijk is aan die van een andere oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hypotonic

A

relatief lage osmotische waarde van een oplossing vergeleken met een andere oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Amylase

A

Enzym dat zetmeel knipt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Omschrijf de samenstelling/uitwisseling van ionen in de speekselklier

A

Ionen komen vanuit acinaire cellen. De ductus cellen gaan de samenstelling van de speeksel laten variëren naar behoefte van speeksel. Dit gebeurt d.m.v. transporters. Heeft te maken met elektrochemische gradiënten. Er is een ATP pomp met bloedbaan (tegen elektrochemische gradiënt in). De ductuscellen wisselen uit. Binnen een cel altijd negatief geladen. (lumen – interstitium – bloed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet de ductuscel?

A

de ductuscel verzorgt de uitwisseling van ionen.
Na+ in cel <> H+ naar lumen
Cl- in cel <> HCO3- naar lumen
H+ in cel <> K+ naar lumen

De Cl- die de cel binnenkomt verlaat de cel via een kanaal en gaat naar het bloed

Aan de kant van het bloed zit een ATP pomp (Na+/K+ uitwisseling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom HCO3- naar het lumen en niet Cl-?

A

Cl- en HCO3- wisselen tegen elkaar uit. Het speeksel heeft een bufferende werking. Bicarbonaat verzorgt dit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar treedt primaire secretie op?

A

dit gebeurt bij de acinaire cellen samen met de uitscheiding van amylase. (isotoon vloeistof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het verband tussen secretiesnelheid en de concentratie van ionen?

A

hoe sneller de uitscheiding van speeksel, hoe hoger de concentratie van ionen (m.n Na+ en Cl-). Dit is omdat het lichaam niet genoeg tijd heeft om de ionen terug te resorberen.
Het speeksel is dan meer isotoon.
Bijv. bij voedselopname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe worden speekselklieren gereguleerd?

A
Volledig neuraal. 
Autonoon zenuwstelsel (ANS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom ANS bij speekselklier?

A

Omdat het zien van voedsel al een prikkel kan zijn voor het meer produceren van speeksel. Dit wordt gereguleerd door ANS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

3 fases van regulatie secretie

A
  1. Cefale fase
  2. Gastrische fase
  3. Intestinale fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In welke fase valt secretie van speeksel?

A

100% cefale fase, daarna geen functie meer voor speeksel.

ANS
> parasympaticus: n. vagus –> stimulatie
> sympaticus ook (sommige diersoorten geen functie in vertering, bijv. tijdens jagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is bijzonder aan de cefale fase?

A

Tijdens deze fase geldt ook het feedforward systeem, waarbij het denken of zien eten al een prikkel kan zijn voor de aanmaak van secretie. Dit wordt gereguleerd via het parasympatische systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de verschillende celtypen in een maagklier?

A
  • Muceuze halscellen
  • Parietaal cellen
  • Enterogastronen
  • Hoofdcellen
  • D-cellen
  • G-cellen
24
Q

Secretie halscellen

A

mucus, bicarbonaat

25
Q

Secretie parietaal cellen

A
Gastrine zuur (HCl)
(Intrinsieke factor)
26
Q

Secretie enterogastronen

A

Histamine

27
Q

Secretie hoofdcellen

A

Pepsin(ogeen)

Gastrine lipase

28
Q

Secretie D-cellen

A

Somatostatine

29
Q

Secretie G-cellen

A

Gastrine

30
Q

Samenstelling maagsap

A
  • HCl (H+ en Cl-) = denaturation van eiwitten en onschadelijk maken van micro-organismen
  • Pepsinogeen > lage pH > pepsine = afbraak van eiwitten
  • Alkalische slijm (mucus + HCO3-) = bescherming maagwand tegen lage pH in het lumen
  • water
  • Ionen: Na+, K+
31
Q

omschrijf maagsapsecretie in parietale cel

A

Door CO2 + H20 wordt H2CO3 (koolzuur) gevormd. Dit valt uiteen naar H+ en HCO3- door koolzuuranhydrase (CA).
HCO3- wisselt uit met Cl- via een wisselaar naar het bloed/interstitium. Cl- verlaat de cel naar de lumen zijde. Dit gaat samen met H+ (hier is een H+/K+ - ATPase pomp voor nodig, vanwege protonengradient). Bicarbonaat verlaat de cel zodat concentratie laag blijft > evenwicht naar rechts.
H2O en CO2 diffunderen vanuit het bloed de cel in door gecreëerde osmotische gradiënt. H2) gaat paracellulair naar het lumen.

32
Q

Hoe wordt maagsapsecretie gereguleerd?

A

Neurohormonaal

ANS, humoraal (hormonen) en ENS (enteric nervous system)

33
Q

hoe werkt de neurohumorale regulatie maagsapsecretie?

A
  1. Neuraal
    - ENS (mechano- + chemoreceptoren) > stimulatie
    - Parasympaticus, n. vagus (ACh) > stimulatie
  2. Endocrien
    - Gastrine > stimulatie
  3. Paracrien
    - Histamine > stimulatie
    - Somatostatine > remming
34
Q

Hoe worden de mechano- en chemoreceptoren geprikkeld?

A

Mechanoreceptor = door rek op de maagwand wanneer bolus maag binnenkomt.

Chemoreceptor = door het binden van bepaalde hormonen die secretie stimuleren.

35
Q

Eigenschappen gastrine

A

Afgifte: endocrien door G-cellen in maag en duodenum
Stimuli: hoge pH, AZ, peptiden, ACh in maag
Functie: stimuleren van maagzuursecretie v.d. parietale cel

36
Q

Eigenschappen histamine

A

Afgifte: paracrien door ECL-cellen in maag.
Stimuli: gastrine, ACh (n. vagus) in maag
Functie: Grijpt aan op H2 receptoren. Krachtigste stimulator voor maagzuursecretie v.d. parietale cel.

37
Q

Eigenschappen somatostatine

A

Afgifte: paracrien door D-cellen in maag.
Stimuli: (te) lage pH in maaglumen, gastrine, enterogastronen en ENS in maag
Functie: Remmen van maagzuursecretie v.d. parietale cel.

38
Q

Welk hormoon stimuleert de secretie van maagsap het meest?

A

histamine

39
Q

synergie

A

hoger dan de som (van 2 enzymen samen).

40
Q

Synergie parietale cel

A

histamine en gastrine hebben een synergie en zijn daarom samen heel potent.

41
Q

omschrijf stimulatie gastrine en histamine op parietale cel

A

G-cel, gestimuleerd door ANS en vagale reflex, geeft gastrine af aan bloedbaan na stimulatie door neuron. Gastrine gaat naar de ECL-cel en stimuleert de afgifte van histamine. Gastrine prikkelt, net als histamine, de parietale cel (ook) direct. De parietale cel kan ook door de n. vagus (ACh) gestimuleerd worden. De n. vagus stimuleert ook de aanmaak van histamine.

42
Q

Vormen gastrine

A

Er zijn 2 vormen van gastrine; kleine gastrine (antrum, halfwaardetijd 7 minuten) en grote gastrine (duodenum, halfwaardetijd 38 minuten).

43
Q

In welke fase valt secretie van maagsap?

A
  • Cefale fase = 30% maaltijdrespons
  • Gastrische fase = 60% maaltijdrespons
  • Intestinale fase = 10% maaltijdrespons
44
Q

Stimuli maagsapsecretie cefale fase

A

Stimuli: denken aan / zien, ruiken, proeven van voedsel (feedfoward).
- Vagale reflex > n. vagus innerveert parietale cellen (direct) en G-cellen (indirect)

45
Q

Stimuli maagsapsecretie gastrische fase

A

Stimulus: rek maagwand
- Vagovagale reflex + ENS > innervate parietale cellen en G-cellen.

Stimuli: aminozuren, peptiden
- stimulatie G-cellen

46
Q

Stimuli maagsapsecretie intestinale fase

A

Stimulus: rek in duodenum
- vagovagale reflex > innervatie G-cellen in maag

Stimuli: AZ en peptiden in chymus (zure bolus) in darm > stimulatie G-cellen in darm

Stimuli: AZ en peptiden in bloed > directe stimulatie op parietale cellen.

47
Q

Op welke receptoren en waar grijpen de verschillende stimuli?

A
  • N. vagus met ACh op M3-receptor (parietale cel en G-cel)
  • G-cel met gastrine op CCK-receptor (parietale cel en ECL-cel)
  • ECL-cel met histamine op H2-receptor (parietale cel)
  • D-cel met somatostatine op ST2-receptor (ECL-cel, G-cel, parietale cel) (remming).
48
Q

Omschrijf de remming van de parietale cel

A

Door de productie van maagsap worden de H+ afgeven aan de maaglumen om zo een zuur milieu te creëren. Deze uitwisseling vindt plaats via een H+/K+-ATPase protonenpomp. Wanneer er genoeg H+ zijn (het milieu (te) zuur is), kunnen deze de D-cel activeren om somatostatine te produceren. Somatostatine remt de ECL-cel, G-cel en parietale cel, waardoor de productie van histamine en gastrine, en de uitwisseling van K+ en H+ aan het darmlumen wordt stilgelegd. (Negatieve feedback)

49
Q

Gastroduodenale overgang

A
  • Teerste punt in digestietractus
  • Gastroduodenale coordinatie: voorkomen maag- en duodenumzweren
    a. door ENS
    b. door enterogastronen werking van secretine, GIP en CCK
50
Q

enterogastronen

A

maagremmers uit darm, die D-cellen stimuleren tot productie van somatostatine

bijv. secretine, GIP en CCK

51
Q

GIP

A

Gastric inhibitory polypeptide

52
Q

CCK

A

cholecystokinine

53
Q

Eigenschappen secretine

A

Afgifte: endocrien door S-cellen in het duodenum
Stimuli: lage pH in het duodenum
Functies: Remmen van zuursecretie + lediging maag. (Stimuleren van secretie HCO3- door ductuscellen pancreas + galgangepitheel)

54
Q

Eigenschappen GIP

A

Afgifte: endocrien door K-cellen in duodenum/jejunum
Stimuli: koolhydraten, vetzuren in duodenum
Functie: remmen van zuursecretie + lediging maag

55
Q

Eigenschappen CCK

A

Afgifte: endocrien door I-cellen in duodenum/jejunum
Stimuli: vetten en eiwitten in duodenum
Functies: remmen van zuursecretie + lediging maag. (stimuleren van acinaire cel pancreas + galblaascontractie)

56
Q

In welke fase zijn enterogastronen actief? Wat doen ze?

A

intestinale fase.

Wanneer het eten de maag uitgaat, worden er signalen afgegeven aan de enterogastronen door voedingsstoffen in het eten. Enterogastronen worden geactiveerd om GIP, CCK en secretine af te geven. Deze geven negatieve feedback aan de D-cellen in de maag.

57
Q

Welke cellen worden door enterogastron gestimuleerd?

A

D-cellen voor de productie van somatostatine