Hoorcollege 11B Flashcards

1
Q

dysphagie

A

afwijkingen in de keelstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbeeld dysfagie

A

slokdarmverstopping (spasmen van de gladde spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spasmolytica

A

n-butylscopolamine (buscopan; ontspanner van gladde spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

braken

A

emesis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar wordt braken gereguleerd?

A

Braakcentrum (AChM en NK1)

Centrale stimuli: o.a. pijn, emotie, visuele stimuli, reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door welke andere organen/lichaamsdelen kan het braakcentrum geprikkeld worden?

A
  • Vestibulair apparaat = o.a. motion sickness, ontsteking
  • CRTZ (chemoreceptor trigger zone) = chemische stimuli zoals toxinen en farmaca en mechanische stimulatie door o.a. verhoogde CSF druk en CZS tumoren.
  • Visceraal (MDK) = mechanische stimuli met name pharynx en maag en chemische stimuli.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Emetica

A

Apomorfine: D2- receptor agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anti-emetica

A
  • Dopamine (D2) receptor antagonist (metoclopramide, domperidon)
  • Serotonine (5-HT3) receptor antagonist (ondansetron)
  • Histamine (H1) receptor antagonist (cyclizine)
  • Neurokinine-1 (NK-1) receptor antagonist (maropitant)
    (- AChM-receptor antagonist > ongewenste bijwerkingen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorbeelden dopamine D2-receptor antagonist

A

Domperidon (passeert niet de BHB)

Metoclopramide (passeert de BHB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

primaire aangrijpingspunt D2-receptor antagonist

A

CRTZ

Metoclopramide ook centraal (via 5-HT receptor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indicaties gebruikt D2-receptor antagonist

A

Alle vormen van braken

Inclusief chemische geïnduceerd braken (toxinen, cytostatica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn nevenwerkingen D2-receptor antagonisten

A
  • Beide: stimulatie peristaltiek maag/dunne darm (niet toedienen bij obstructie). Pro-galactogeen > pseudo-pregnancy
  • Metoclopramide: CZS, o.a. milde sedatie, occulogyresis (onwillekeurige oogbewegingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voorbeeld NK1-receptor antagonist

A

Maropitant (Cerenia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Primaire aangrijpingspunt NK1-receptor antagonist

A

NK receptoren: G-eiwit-gekoppelde receptoren

Voorkomend in braakcentrum, CRTZ & MDK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt de NK1-receptor gereikt?

A

Afferente n. vagus (visceraal afferent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bijwerkingen maropitant (Cerenia)

A

Abdominale pijn, anorexia, leverenzymen (transaminasen verhoogd)

Gemetaboliseerd door CYP 3A - geneesmiddeleninteracties?

17
Q

farmacotherapie van gastro-oesophageale reflux

A
  • Domperidon/metoclopramide

- Maagzuursecretie remmers

18
Q

farmacotherapie van maagzweren (ulcera)/gastritis

A
  • remmen van maagzuursecretie
  • neutraliseren van het maagzuur
  • cytoprotectiva
19
Q

waardoor kan de productie van maagslijm worden geremd?

A

Door het gebruik van NSAIDs kan COX-1 geremd worden, waardoor er minder prostaglandinen worden geproduceerd. Hierdoor wordt zowel de remming van de parietale cel en de productie van mucus en bicarbonaat minder beïnvloedt.

20
Q

farmacotherapie van remming van zuursecretie

A
  • Remming van de H+/K+-ATPase = omeprazole / lasoprazole (protonpomp remmers)
  • Remming van de histamine vrijzetting = H2-receptor antagonisten: cimetidine, ranitidine
  • PGE1-analoga = misoprostol
  • (Gastrine-receptor antagonisten)
  • (anticholinergica)
21
Q

farmacotherapie bescherming maagwand

A

Cytoprotectiva = sucralfaat

22
Q

farmacotherapie neutralisatie van het maagzuur

A

Antacida:

  • Aluminiumhydroxide
  • Magnesiumoxide
  • Ca, Mg-carbonaat (Rennie)
  • Magnesium-trisilicaat
23
Q

Hoe wordt de motiliteit van het MDK beïnvloed?

A

Dit gaat via Acetylecholine en de muscarine receptor. ACh bindt aan de muscarine receptor na afgifte door de cholinerge motor neuron. ACh esterase kan ACh afbreken.

24
Q

Hoe wordt de motiliteit geremd?

A
  • Loperamide (OP3 receptor antagonist)
  • NA (sympaticus; alfa1/2-receptor antagonist)
  • N-butylscopolamine (AChM antagonist)
25
Q

Hoe wordt de motiliteit gestimuleerd?

A
  • D2-receptor antagonist (metoclopramide; domperidon)
  • alfa-adrenoreceptor antagonist
  • 5HT3-receptor antagonist (metoclopramide; cisapride)
  • Motiline (eythromycine)
  • 5HT4-receptor agonist (metoclopramide; cisapride)
  • AChM agonist (bethanechol)
  • AChE remmer
26
Q

causale therapie behandeling diarree

A

Anti-infectiva

  • Antibiotica = parenterale toediening m.n. bij systemische ziekte en/of diepe infecties
  • Antihelmintica
  • Antiprotozoica
27
Q

symptomatische therapie behandeling diarree

A
  • Remmen van peristaltiek
  • Adsorbentia

Zo nodig:

  • Rehydratie
  • Elektrolytenbalans en zuur-base evenwicht herstellen
  • (Ontsteking remmen)
28
Q

voorbeelden antidiarrhoica / symptomatische therapie

A
  • Motiliteit beïnvloeden:
    a. Loperamide = opioid (OP3 receptor agonist)
    b. (butylscopolamine)
  • Absorbentia:
    a. Geactiveerde kool (norit)
    b. Kaoline (klei)
  • Rehydreren: i.v./s.c./p.o.
    Elektrolytenbalans en zuur-base evenwicht herstellen
29
Q

voorbeelden spasmolytica

A
  • Anticholinergica
    AChM-antagonisten
    a. Remming van de peristaltiek
    b. Remming van de kliersecretie

Belladonna-alkaloiden:
atropine, butylscopolamine (Buscopan), benzetimide propantheline, eupaverine

30
Q

Verschillende laxantia

A

Volume-vergrotende middelen:

a. Glijmiddelen, bijv. paraffine olie of natuurlijke glijmiddelen
b. Zwelmiddelen, bijv, methylcellulose, psyllium
c. Osmotische werkzame laxantia, bijv. secretior werkzame laxantia: Na-sulfaat, sorbitol, lactose.

Secretagoga/contact-laxantie:
Wonderolie (ricinus-olie), antrachinonen (dikke darm; gebruik veterinair vrijwel obsoleet)

31
Q

Indicatie spasmolytica

A

spastische kolie
slokdarmverstopping
spasmen MD en UG