Les 41 Flashcards
1
Q
hoe gaat het met
A
how are
2
Q
voel (zich voelen)
A
feel
3
Q
aanvankelijk
A
at first
4
Q
verbaasde (verbazen)
A
was surprised
5
Q
lage (laag)
A
low
6
Q
valt … op (opvallen)
A
notice
7
Q
herinner … me (zich herinner
A
remember
8
Q
tas (de)
A
bag
9
Q
pakken
A
grab
10
Q
toegeven
A
admit
11
Q
gek
A
strange
12
Q
afspraken (de afspraak)
A
appointments
13
Q
onrustig
A
restless
14
Q
uurtje (het uurtje)
A
hour
15
Q
leert (leren)
A
is learning
16
Q
kort
A
recently
17
Q
zwemmen
A
swimming
18
Q
diep
A
deep
19
Q
nog
A
yet
20
Q
kracht (de)
A
power
21
Q
waar … mee
A
with what
22
Q
haar mening geven
A
give
23
Q
er … om
A
for it
24
Q
aan de andere kant
A
on the other hand
25
Q
kant (de)
A
side
26
Q
eerlijk
A
honest
27
Q
klagen
A
complain
28
Q
over het algemeen
A
in general
29
Q
groeten (de groet)
A
regards