Les 40 Flashcards
1
Q
tijden (de tijd)
A
times
2
Q
veranderd (veranderen)
A
changed
3
Q
voorstellen
A
imagine
4
Q
generatie (de)
A
generation
5
Q
leefde (leven)
A
lived
6
Q
natuurlijk
A
of course
7
Q
mobiele (mobiel)
A
mobile
8
Q
telefoons (de telefoon)
A
telephones
9
Q
pinpas (de)
A
debit card
10
Q
euro’s (de euro)
A
euros
11
Q
supermarkten (de supermarkt)
A
supermarkets
12
Q
keuze aan
A
of
13
Q
aardappel (de)
A
potato
14
Q
oorspronkelijk
A
originally
15
Q
destijds
A
in those days
16
Q
grenzen (de grens)
A
borders
17
Q
gesloten (sluiten)
A
closed
18
Q
bestond (bestaan)
A
existed
19
Q
ander
A
different
20
Q
op
A
out of
21
Q
weliswaar
A
it’s true
22
Q
er
A
of them
23
Q
speelden (spelen)
A
played
24
Q
met de hand
A
by hand
25
moeilijker
more difficult
26
beperken
limit
27
massaal
in massive numbers
28
wapens (het wapen)
weapons
29
geweld (het)
violence
30
positie (de)
position
31
eisen (de eis)
demand
32
zeventig
seventy
33
zwanger
pregnant
34
werden (worden)
became
35
sindsdien
since then
36
vrouw (de)
woman
37
wet (de)
law
38
twintigste
twentieth
39
vond … plaats (plaatsvinden)
took place
40
verandering (de)
change
41
enorme (enorm)
enormous
42
opzichten (het opzicht)
respects
43
dergelijke (dergelijk)
such
44
hele (heel)
entire
45
erdoor
by it