Les 40 Flashcards
1
Q
tijden (de tijd)
A
times
2
Q
veranderd (veranderen)
A
changed
3
Q
voorstellen
A
imagine
4
Q
generatie (de)
A
generation
5
Q
leefde (leven)
A
lived
6
Q
natuurlijk
A
of course
7
Q
mobiele (mobiel)
A
mobile
8
Q
telefoons (de telefoon)
A
telephones
9
Q
pinpas (de)
A
debit card
10
Q
euro’s (de euro)
A
euros
11
Q
supermarkten (de supermarkt)
A
supermarkets
12
Q
keuze aan
A
of
13
Q
aardappel (de)
A
potato
14
Q
oorspronkelijk
A
originally
15
Q
destijds
A
in those days
16
Q
grenzen (de grens)
A
borders
17
Q
gesloten (sluiten)
A
closed
18
Q
bestond (bestaan)
A
existed