Les 24 Flashcards
trouwen
marry
blijven
stay
getuige (de)
witness
mooie (mooi)
beautiful
gemeentehuis (het)
city hall
verplicht
obligated
ambtenaar (de)
civil servant
vertelde (vertellen)
told
dienst (de)
service
maakte (maken)
made
indruk (de)
impression
beloofden (beloven)
promised
zorgen voor
take care
trouwde (trouwen)
married
man (de)
man
beloven
promise
huwelijken (het huwelijk)
marriages
eindigt (eindigen)
ends
scheiding (de)
divorce
negatief
negative
geweldig
great
ooit
at some point
feest (het)
party
zaal (de)
hall
wel
no less than
gasten (de gast)
guests
aanwezig
present
vertelden (vertellen)
told
lied (het)
song
gezellige (gezellig)
entertaining
vreselijk
horrible
zou (zullen)
would
doel (het)
goal
om
to
opleiding (de)
education
afmaken
finish
relatie (de)
relationship
regelen
arrange
officieel
officially
registreert (registreren)
register
rustig
quiet
symbool (het)
symbol
bijzondere (bijzonder)
special
band (de)
bond
tradities (de traditie)
traditions
samenleving (de)
society
rol (de)
role
leuker
more fun
jonge (jong)
young