Les 16 Flashcards
1
Q
basisschool (de)
A
primary school
2
Q
zitten op
A
go to
3
Q
pas
A
only
4
Q
vanaf
A
from
5
Q
beginnen
A
start
6
Q
kon (kunnen)
A
could
7
Q
inschrijven
A
register
8
Q
baby (de)
A
baby
9
Q
wachtlijst (de)
A
waiting list
10
Q
gekozen (kiezen)
A
chosen
11
Q
openbare (openbaar)
A
public
12
Q
afstand (de)
A
distance
13
Q
hoeven
A
need to
14
Q
brengen
A
bring
15
Q
organiseert (organiseren)
A
is organizing
16
Q
opvang (de)
A
(after school) care
17
Q
leerlingen (de leerling)
A
pupils
18
Q
naar hun zin (hebben)
A
pleasant
19
Q
zowel … als
A
both
20
Q
helemaal
A
totally
21
Q
bang voor
A
afraid of
22
Q
juffrouw (de)
A
female teacher
23
Q
namelijk
A
namely
24
Q
streng
A
strict
25
moesten (moeten)
had to
26
stil
quiet
27
druk (de)
pressure
28
hoog
high
29
handen (de hand)
hands
30
verhalen (het verhaal)
stories
31
zingen
sing
32
liedjes (het liedje)
songs
33
betekenis (de)
meaning
34
schrijven
write
35
rekenen
do math
36
krijgen
get
37
onder andere
among (others)
38
tekenen
drawing
39
geschiedenis (de)
history
40
natuur (de)
nature
41
allerlei
all kinds of
42
dieren (het dier)
animals
43
slecht
bad
44
belangrijker
more important
45
cijfers (het cijfer)
grades
46
mogen
are allowed to
47
kiezen
choose
48
middelbare (middelbaar)
secondary
49
keuze (de)
choice
50
verschillende (verschillend)
various
51
sterke (sterk)
strong
52
zwakke (zwak)
weak
53
punten (het punt)
points