Les 22 Flashcards
1
Q
bevolking (de)
A
population
2
Q
hangt ervan af (afhangen van)
A
depends on it
3
Q
ervan
A
on it
4
Q
bekijkt (bekijken)
A
look at
5
Q
inwoners (de inwoner)
A
inhabitants
6
Q
minder
A
less
7
Q
relatief
A
relatively
8
Q
dichte (dicht)
A
dense
9
Q
gemiddeld
A
average
10
Q
kilometer (de)
A
kilometre
11
Q
figuur (de)
A
figure
12
Q
nogal
A
quite a bit
13
Q
gegroeid (groeien)
A
grown
14
Q
groei (de)
A
growth
15
Q
gaat door
A
(goes) on
16
Q
grote (groot)
A
big
17
Q
oorzaken (de oorzaak)
A
causes
18
Q
daarvan
A
of that
19
Q
hoger
A
higher
20
Q
gemiddelde (het)
A
average
21
Q
EU
A
EU