Les 23 Flashcards
1
Q
op de helft
A
half –> half(way)
2
Q
sinds
A
since
3
Q
hoofdstuk (het)
A
chapter
4
Q
begonnen (beginnen)
A
started
5
Q
onderwerpen (het onderwerp)
A
topics
6
Q
behandeld (behandelen)
A
treated
7
Q
inmiddels
A
by now
8
Q
vast
A
certainly
9
Q
gemerkt (merken)
A
noticed
10
Q
gemakkelijk
A
easy
11
Q
maar
A
just
12
Q
ondanks
A
despite
13
Q
behoorlijk
A
fairly
14
Q
verklaar (verklaren)
A
explain
15
Q
simpel
A
simple
16
Q
redenen (de reden)
A
reasons
17
Q
gebruik (gebruiken)
A
use
18
Q
regelmatig
A
regularly
19
Q
rest (de)
A
rest
20
Q
nauwelijks
A
hardly at all
21
Q
grammatica (de)
A
grammar
22
Q
lastig
A
difficult
23
Q
immers
A
after all
24
Q
fout (de)
A
error
25
maken
make
26
fouten (de fout)
errors
27
door
by
28
verdwijnen
disappear
29
zulke
such
30
in de loop van de tijd
over time
31
tellen
counting
32
vraag (vragen aan)
ask
33
plus
plus
34
min
minus
35
feit (het)
fact
36
slechts
only
37
eerlijk
honestly
38
gezegd (zeggen)
spoken
39
daar … mee
with that
40
mee eens (het er -- -- zijn)
agree
41
makkelijker
easier
42
beseft (beseffen)
realize
43
zowat
almost
44
onthouden
remember
45
herhaalt (herhalen)
repeat
46
voldoende
enough
47
besteden aan
spend on
48
onderwerp (het)
topic
49
discussie (de)
discussion
50
mening (de)
opinion