Les 36 Flashcards
provinces
provincies (de provincie)
wall
muur (de)
divided into
verdeeld in (verdelen in)
character
karakter (het)
previous
eerdere (eerder)
gas
gas (het)
that
dat
ground
grond (de)
discovered
ontdekt (ontdekken)
causes
veroorzaakt (veroorzaken)
sinks
daalt (dalen)
supplies
levert (leveren)
milk products
melkproducten (het melkproduct)
Frisian
Friese (Fries)
lakes
meren (het meer)
ideal
ideale (ideaal)
spend
besteden
is true
geldt (gelden)
for
voor
North Sea
Noordzee
exists
bestaat (bestaan)
piece (area)
stuk (het)
province
provincie (de)
empty
lege (leeg)
much
een stuk
capital
hoofdstad (de)
‘meeting city’
vergaderstad (de)
have a meeting
vergaderen
just as
even
east
oosten (het)
like
houdt van (houden van)
hiking
wandelen
cycling
fietsen
call
noemen
around
rond
well-known
bekende (bekend)
smart
slimme (slim)
solutions
oplossingen (de oplossing)
technical
technische (technisch)
social
maatschappelijke (maatschappelijk)
produced
geproduceerd (produceren)
pronounces
spreekt … uit (uitspreken)
little country
landje (het)