Les 36 Flashcards
1
Q
provinces
A
provincies (de provincie)
2
Q
wall
A
muur (de)
3
Q
divided into
A
verdeeld in (verdelen in)
4
Q
character
A
karakter (het)
5
Q
previous
A
eerdere (eerder)
6
Q
gas
A
gas (het)
7
Q
that
A
dat
8
Q
ground
A
grond (de)
9
Q
discovered
A
ontdekt (ontdekken)
10
Q
causes
A
veroorzaakt (veroorzaken)
11
Q
sinks
A
daalt (dalen)
12
Q
supplies
A
levert (leveren)
13
Q
milk products
A
melkproducten (het melkproduct)
14
Q
Frisian
A
Friese (Fries)
15
Q
lakes
A
meren (het meer)
16
Q
ideal
A
ideale (ideaal)
17
Q
spend
A
besteden