Les 19 Flashcards
1
Q
bank
A
bank (de)
2
Q
about
A
van
3
Q
free
A
vrije (vrij)
4
Q
nevertheless
A
toch
5
Q
bank account
A
rekening (de)
6
Q
applied for
A
aangevraagd (aanvragen)
7
Q
website
A
website (de)
8
Q
choose
A
kiest (kiezen)
9
Q
provide
A
geeft (geven)
10
Q
citizen service number
A
burgerservicenummer (het)
11
Q
ready
A
klaar
12
Q
ready to go
A
klaar is Kees
13
Q
banks
A
banken (de bank)
14
Q
employer
A
werkgever (de)
15
Q
transfer
A
overmaken (naar)
16
Q
government
A
overheid (de)
17
Q
necessary
A
noodzakelijk
18
Q
study
A
studeer (studeren)
19
Q
abroad
A
buitenland (het)
20
Q
sweet
A
lieve (lief)
21
Q
send
A
sturen
22
Q
all kinds of things
A
van alles