Les 12 Flashcards
hey/say
zeg (zeggen)
like to
zin om
around six o’clock
een uur of zes
other people
anderen
great
leuk
gladly
graag
very
heel
shall
zal (zullen)
explain
uitleggen
necessary
nodig
shows
wijst (wijzen)
way
weg (de)
actually
trouwens
around
om
corner
hoek (de)
can
kunnen
the two of us
met z’n tweeën
okay
oké
bring
meenemen
you know
hoor
is necessary
hoeft (hoeven)
on the way
op weg
both
allebei
bought
gekocht (kopen)
from memory
uit mijn hoofd
have to
moeten
streets
straten (de straat)
asks
vraagt (vragen)
to the right
rechtsaf
forgotten
vergeten
gets
pakt (pakken)
to the left
linksaf
straight ahead
rechtdoor
wide
brede (breed)
road
weg (de)
cross
oversteken
further
verder
the same
dezelfde
direction
richting (de)
cross
steken … over (oversteken)
busy
drukke (druk)
square
plein (het)
church
kerk (de)
left hand side
linkerkant (de)
high
hoge (hoog)
building
gebouw (het)
floor
verdieping (de)
take
nemen
elevator
lift (de)
stairs
trappen (de trap)
upstairs
boven
door
deur (de)