Les 13 Flashcards
1
Q
hi
A
hoi
2
Q
is going
A
gaat (gaan)
3
Q
you
A
jou
4
Q
had
A
gehad (hebben)
5
Q
visiting
A
op bezoek
6
Q
been
A
geweest (zijn)
7
Q
wanted
A
wilden (willen)
8
Q
new
A
nieuw
9
Q
something new
A
iets nieuws
10
Q
Sunday afternoon
A
zondagmiddag (de)
11
Q
museum
A
museum (het)
12
Q
sculptures
A
beelden (het beeld)
13
Q
sea
A
zee (de)
14
Q
beautiful
A
prachtig
15
Q
line
A
rij (de)
16
Q
were
A
waren (zijn)
17
Q
sounds
A
klinkt (klinken)
18
Q
eaten
A
gegeten (eten)
19
Q
Spanish
A
Spaanse (Spaans)
20
Q
cooked
A
gekookt (koken)
21
Q
movie
A
film (de)
22
Q
watched
A
gekeken (kijken)