HC 3.3 Flashcards

1
Q

Ontstekingsproces

A
  1. Oedeem (exsudaat) als eerste. Ontstaat door vasculaire reactie waarbij eiwitten en vocht uittreden
  2. Neutrofiele granulocyten binnen 24 uur bij ontstekingshaard
  3. Na een paar dagen gaan cellen in apoptose en stromen macrofagen en lymfocyten in (na 2 dagen)

Proces duurt ongeveer 7 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Acute ontsteking eindigt als

A
  • Schadelijke prikkel is geëlimineerd
  • Pro-ontstekingsmediatoren gedownreguleerd
  • Anti-ontstekingsmediatoren upgereguleerd
  • Herstel in gang gezet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom overgaan in chronische ontsteking?

A
  • Progressie acute
  • Nieuwe input virale infecties, chronische infecties, persisterende aandoeningen en auto-immuunziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chronische ontstekingsreactie

A
  • > 7 dagen
  • Angiogenese
  • Mononucleair infiltraat (lymfocyten en macrofagen) met weefseldestructie en bindweefselformatie (fibrocyten)
  • Geen neutrofiele granulocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Plaatsen waar macrofagen fysiologisch vaak aanwezig zijn

A
  • Bloed = monocyt
  • Lymfe = lymfeklier macrofagen
  • Longen = alveolaire macrofaag
  • Bot = osteoclasten
  • Nier = mesangiale cellen
  • Lever = Kupffercel
  • Hersenen = microglia
  • BW = histiocyt
  • Gewrichten = synovio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HSC uitrijping

A
  • Monoblast
  • Monocyt
  • Macrofaag

Macrofagen migreren naar verschillende weefsels, maar kunnen ook geactiveerd worden op plaats van ontsteking. Veel mitochondriën aanwezig en hoge DNA-activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geactiveerde macrofaag

A
  • T-lymfocyt stimuleert activatie macrofaag d.m.v. interferon-gamma
  • Activatie kan ook gestimuleerd worden door IL4
  • Houdt zich bezig met ontsteking en weefselschade (M1) of reparatie (M2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat activeert macrofaag bij ontsteking?

A
  • Proteases
  • Cytokinen
  • Coagulatiefactoren
  • Reactieve zuurstofradicalen
  • Nitrogen species, AA-metabolieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat activeert macrofaag bij reparatie?

A
  • Groeifactoren als: PDGF en cytokines
  • Angiogenese factoren als: FGF en collagenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

M1-macrofagen

A
  • Microben en IFN-gamma
  • Agressieve macrofagen die geprogrammeerd zijn om te fagocyteren
  • Cellen maken zuurstof, waterstof, en chloorradicalen om micro-organismen kapot te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe stimuleert T-lymfocyt macrofaag?
Hoe stimuleren macrofagen T-lymfocyten?

A

IFN-gamma

Afgifte pro-inflammatoire cytokinen (IL12, IL6) waardoor meer monocyten ontwikkelen in M1 is positieve feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Granulerende ontsteking

A

Ontsteking die opgevat kan worden als overgang van acuut naar herstel van weefselbeschadiging door littekenvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Histologische kenmerken granulerende ontsteking

A
  • Veel jonge bloedvaten
  • Fibroblastproliferatie
  • Cel-arm BW wat littekenvorming induceert
  • Granulerende ontsteking kan grenzen aan gebied met acute ontsteking
  • Fibroblasten moeten collageen aanmaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Angiogenese

A
  • Door angiogenetische factoren zoals VEGF
  • Doorbreken van BM en stimulatie van endocyt
  • Pericyten differentiëren ook
  • Via ECM wordt een ander uiteinde van een bloedvat gezocht waardoor een nieuw bloedvat gevormd kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontstekingsmediatoren

A
  • Gevormd door macrofagen, T, B, trombo’s, mestcellen, eosinofiele granulocyten en large granular lymphocytes
  • Relatieve spiegels van ontstekingsmediatoren bepalen het effect
  • 1 ontstekingsmediator kan verschillende effecten hebben = pleiotroop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Granulomateuze ontsteking

Voorbeelden

A
  • Teken van chronische ontsteking
  • Geactiveerde macrofagen met epitheloïd aspect (lijkt op epitheelcel, is niet)
  • Histologie: granulomen

Lepra, sarcoïdose en vreemdlichaamreacties

17
Q

Granuloom

A
  • Ontstaat door samensmelten macrofagen
  • Uiting van granulomateuze ontsteking
18
Q

Bestanddelen granuloom

A
  • Macrofagen: epitheloïde macrofagen, Langhans type reuscellen, vreemd lichaam type reuscellen
  • Lymfocyten (vooral T)
  • Plasmacellen
  • Muur van fibroblasten (kapsel)
19
Q

Reacties bij contact tussen macrofaag en toxische stoffen

A
  • Macrofaag kan zelf dood gaan
  • Macrofaag fagocyteert het materiaal volledig
  • Onverteerbaar materiaal blijft eeuwig aanwezig in macrofaag (teer in longen)
  • Macrofaag verandert in epitheloïde macrofaag) -> getransformeerde macrofaag met tekenen van secretoire activiteit
  • Macrofaag kan samensmelten met andere macrofagen en zo een meerkernige reuscel vormen = granuloom
20
Q

Granulomateuze ontsteking

A
  • Zorgt voor fusie van macrofagen
  • Zorgt voor vorming Langhanse reucellen
  • Gezien worden als celgemedieerde immuun repons welke ontstaat door geactiveerde T-lymfocyten
21
Q

Pathogenese primaire long TBC

A
  1. Infectie met TBC: mycobacterie gedetecteerd door macrofaag maar macrofaag kan hem niet verteren
  2. Primair complex: genezen -> latentie (secundaire TBC -> progressief TBC -> lever/milt vergroting)
  3. Progressief TBC -> miliaire TBC -> lever/milt verspreiding
22
Q

Lepra

A
  • Mycobacterium leprae
  • Begint met aantasting huid, aantasting vasten, atrofie
  • Goede immuunstatus: tuberculoïde vorm
  • Verminderde immuunstatus: lepramateuze vorm
23
Q

Sarcoïdose

A
  • Onbekende oorzaak
  • Niet-verkazende granulomen
  • Alle organen kunnen aangedaan zijn, meestal longen
  • Geen necrose
24
Q

Vreemd lichaam reactie

A
  • Contact met hechtdraad, prothese materiaal, haar of sequenters
  • Meerkernige reuscellen eromheen
25
DD bij vreemd lichaamstype
- Prothesemateriaal (stukken plastic, koolstof, niet-toxische metalen) - Talk, asbest, silica - Beryliosis en andere metalen
26
DD bij immunologische type
- Lepra - Ziekte Crohn - TBC - Syfilis - Sarcoïdose - Kattekrabziekte - Brucellosis - Lymphogranuloma inguinale - Sommige schimmelinfecties of parasitaire infecties