H1.7: Innate immuniteit -1 Flashcards

1
Q

uit welke 2 takken bestaat innate immuniteit?

A
  • herkenning
  • respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

respons

A
  • humoraal
  • cellulair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

belangrijk onderdeel van de eerste reactie

A

innate lymfoide cellen (ILC), met name natural killer cellen (ongeveer 10% van lymfocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe gebeurt activatie van NK cellen?

A

dmv receptoren. je hebt zowel activerende als inhiberende receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waaraan kan inhiberende receptor binden?

A

MHC klasse 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaraan binden activerende receptoren?

A

activerende liganden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het signaal van welke receptor overheerst?

A

inhiberend, dus dan zal er geen apoptose plaatrsvinden van de doelwitcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

als doelwitcel MHC klasse 1 mist, EN een activerend ligand heeft…

A

activatie NK cel => apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

heb je alleen MHC klasse 1 en er is niks aan de hand dus er is geen activerend ligand

A

=> geen apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heeft de cel geen MHC klasse 1 en geen activerend ligand…

A

geen apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

activatie NK cellen: Rinh vs Ract

A

memoraid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is dat NK apoptose gedoe belangrijk?

A

virussen proberen de afweer te onderdrukken en te ontwijken. dat doen ze soms door de expressie van MHC klasse 1 te onderdrukken, zodat er geen apoptose plaatsvindt. ook cytotoxische T-cellen kunnen dan hun werk niet meer doen. maar dan heb je gelukkig die NK cellen nog. dit geldt hetzelfde bij tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe ruimen NK cellen andere cellen op?

A

ze maken na activatie granules vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat bevatten die granules?

A

perforines en granzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

perforines en granzymen

A

maken gaatjes in membranen van doelwit cel. daar gaan de granzymen doorheen. die granzymen activeren de apoptose route in de cellen dmv caspase eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

caspase eiwitten

A

knippen het DNA waardoor apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar zijn NK cellen nog meer belangrijk voor?

A

productie van IFN-gamma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

IFN-gamma

A
  • reactie op virale infecties
  • reactie op bacteriële infecties waarbij intracellulair replicatie plaatsvindt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kunnen cellen antigenen presenteren zonder MHC klasse 1?

A

nee, hierdoor kunnen cytotoxische T-cellen hun werk niet doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bij welke afweer horen NK cellen?

A

beschikbare afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar kunnen receptoren innate immuniteit voorkomen?

A
  • cellulair: op of in cellen
  • in serum of weefselvloeistof: humoraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

humorale receptoren

A
  • oplosbare eiwitten in serum en weefselvloeistof
  • geproduceerd door hepatocyten (acute fase eiwitten), epitheelcellen en leukocyten
  • worden heel erg opgereguleerd tijdens infecties, en worden daarom dus ook wel acute fase eiwitten genoemd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe worden humorale receptoren uitgescheiden?

A

o.i.v. cytokines gaat de lever allerlei eiwitten verhoogd aanmaken, waaronder receptoren.

maar dus ook door epitheelcellen en leukocyten gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

families van humorale receptoren

A
  • complement
  • collectines
  • ficolines
  • pentraxines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

complemente humorale receptoren voorbeelden

A
  • C1q
  • C3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

collectines voorbeelden

A
  • mannose-bindend lectine (MBL)
  • surfactant eiwitten (SP-A, SP-D)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ficolines voorbeelden

A

ficoline-1, -2, 03

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

pentraxines voorbeelden

A
  • C-reactief proteïne (CRP)
  • PTX3
  • serum amyloïd (SAP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoe werkt CRP?

A
  1. CRP bindt aan fosfocholine op bacteriën
  2. macrofaag kan daar aan binden
  3. wordt opgeruimd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

hoe werkt MBL?

A

werkt op dezelfde manier als CRP: ‘tagt’ bacteriën zodat het opgenomen kan worden door macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

CRP verhoogd bij…

A
  • vooral bacteriële infecties
  • ook bij groot trauma
  • bij virale infecties een beetje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is de functie van humorale innate receptoren?

A
  • werken als opsonine => fagocytose
  • neutralisatie
  • activeren complement cascade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

opsonine

A

eiwit dat kan binden aan een deeltje (dat deeltje is dan geopsoniseerd). dit deeltje wordt dan herkend door een receptor van een immuunsysteemcel, waardoor fagocytose plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

neutralisatie

A

bacteriën kunnen niet meer binden aan cellen en kunnen ze hierdoor niet infecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoe worden innate humorale receptoren ook wel genoemd?

A

innate antibodies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cellulaire receptoren verschillende typen

A
  • opsonine R
  • (microbe-) ligand R
  • supplementaire R
37
Q

welke celtypen kunnen cellulaire receptoren tot expressie brengen?

A

bijna wel elk celtype, maar vooral macrofagen

maar: cellen verschillen sterk in diversiteit van R en responsen

38
Q

waarom zijn macrofagen ultieme cellulaire sensors?

A
  • aanwezig in alle weefsels in relatief grote hoeveelheid
  • grote diversiteit aan R

ook wel sentinel cells genoemd: poortwachter cellen

39
Q

op welke 2 manieren kunnen macrofagen fagocyteren?

A
  • ritssluiting; membraan wordt om deeltje heen gevouwen en deeltje wordt opgenomen
  • ruffles; bv na sterke activatie van de cel: er wordt een uitstulping van het membraan gemaakt die het hele deeltje omgeeft
40
Q

na opname door fagocytose (!)

A
  • afbraak van het materiaal: fagosoom versmelt met lysosoom
  • signalering: er wordt transcriptie in de kern geactiveerd wat leidt tot productie van chemokines en cytokines
41
Q

opsonine R bijzonder

A

kunnen zelf niet binden aan bacteriën of lichaamscellen, maar hebben brugmoleculen nodig

42
Q

opsonine R brugmoleculen

A
  • antistoffen bij FcR
  • complement op een bacterie deeltjes
  • serum eiwitten
43
Q

waarvoor zorgen opsonine R?

A
  • fagocytose
  • signalering
44
Q

microbe ligand R functies

A
  • fagocytose
  • soms ook signalering
45
Q

supplementaire receptoren functie

A
  • signalering
46
Q

2 soorten opsonine receptoren

A
  • FCR
  • complementR
47
Q

FCR herkennen…

A

het FC gedeelte van een antistof; de staart

48
Q

je hebt FCR voor verschillende typen antistoffen, want…

A

die FC gedeelten zijn hetzelfde voor antistoffen binnen een groep. bv voor IgG, IgE, IgA en IgM

49
Q

waarvoor zorgen de meeste FCR?

A

activatie van de cel

50
Q

hoe is de affiniteit van de FCR voor antistoffen?

A

meestal laag, maar 2 typen hebben hele hoge

51
Q

wat houdt een hoge affiniteit in dit geval in?

A

dat die receptoren al Ig binden zonder Ag

52
Q

bijzondere FCR

A
  • neonatale FCR
  • poly-IgR

verantwoordelijk voor transport

53
Q

neonatale FCR

A

transport van IgG over placenta

54
Q

poly-IgR

A

transport van IgA in de darm, zodat het in de darm zelf hechting kan voorkomen van bacteriën etc

55
Q

op welke celtypen zijn complement receptoren aanwezig?

A
  • macrofagen
  • neutrofiele granulocyten
  • dendritische cellen
  • B-cellen; dan zorgt het niet voor fagocytose maar voor extra activatie
56
Q

waardoor worden sommige CR (complement receptoren) gevormd?

A

door integrines die ook belangrijk zijn voor hechting van cellen aan de vaatwand

57
Q

welke 2 soorten opsonine R

58
Q

2 soorten microbe ligand R

A
  • scavenger R
  • C-type lectine R
59
Q

pattern recognition R: PRR

A
  • microbe ligand R
  • supplem. R
60
Q

PRR liganden

61
Q

hebben non-pathogene microben PAMP?

62
Q

zijn er endogene liganden voor PRR?

63
Q

waar zijn PRR aanwezig?

A
  • circulatie
  • membranen
  • cytosol
64
Q

scavenger R

A
  • 12 families van
  • herkennen micro-organismen maar ook lichaamseigen moleculen, dus kan ook lichaamseiegn moleculen opruimen
  • spelen belangrijke rol bij het herstellen van homeostase
65
Q

voorbeelden van liganden scavenger R

A
  • oxLDL
  • spectrine (Cytoskelet eiwit dat vrijkomt wanneer een cel doodgaat dus dan gaat scavenger R het opruimen)
66
Q

C-type lectine receptoren (CLR) zijn belangrijk voor het herkennen van

A
  • vnmlk schimmels, want sterke glycosylatie
  • maar ook parasieten en virussen bv HIV
67
Q

lectines

A

eiwitten die suikers herkennen (glycanen)

68
Q

waartoe leidt binding aan CLR

A

fagocytose en meestal signalering

69
Q

supplem. R

A
  • toll-like R (TLR)
70
Q

waar zijn supplem. R vooral belangrijk voor?

A

signalering

71
Q

TLR

A
  • vaak heterodimeren
  • zitten op plasmamembraan en op membraan van endosoom
72
Q

liganden TLR

A

moleculen die (vetten) aan de buitenkant uitsteken

73
Q

alle dia’s met lampje !

74
Q

TLR signalering cellulaire activatie

A

memoraid maken!
1. binding van ligand aan TLR
2. er binden adaptormoleculen aan de binnenkant van de cel
3. zorgen voor signaleringscascade, mn kinases => fosforylering
4. transcriptiefactor acitvatie
5. transcriptie factoren komen in nucleus
6. transcriptiefactoren zorgen voor transcriptie van ontstekingsmoleculen

75
Q

supplem. R in het cytosol welke

A
  • RIG-I like R(RLR)
  • DNA sensing R (DSR)
  • NOD-like R (NLR)
76
Q

supplem. R in het cytosol herkennen…

A

zowel endogene als exogene triggers

77
Q

voorbeelden exogene triggers

A
  • RNA van virus
  • celwandfragmenten
  • toxines
78
Q

voorbeelden endogene triggers

A
  • tumor DNA
  • K+ efflux waardoor inflammatie inflammasom
79
Q

waartoe leidt cytosol PRR triggering?

A

(vaak) pro-inflammatoire cytokinen en chemokinen

80
Q

activatie inflammasoom

A

er wordt een heel complex in elkaar gezet, bestaand uit de receptor, adaptermolecuul en enzym. op het moment dat er een verstoring (bv cholesterolkirstallen, jicth, atherosclerotische plaque) plaatsvindt wordt dat complex in elkaar gezet. dan wordt het inactieve enzym gesplitst waardoor eht actief wordt. het actievce caspase 1 enzym kan cytokines knippen waardoor IL-1beta wordt uitgescheiden, wat ontstekingsbevorderend werkt

81
Q

IL-1 productie door macrofagen en DC moet ik 2 stappen

A
  1. pro-IL-1beta transcriptie (door activatie van TLR bv)
  2. inflammasoom activatie
82
Q

sommige PRR remmen activatie

A

iPRR; herkennen zowel endogene als microbiele moleculen

83
Q

take home1

84
Q

complement R nut

A

activeren het complementsysteem en versterken fagocytose

85
Q

collectines nut

A

(bv. Mannose-bindend lectine, MBL) → binden suikers op pathogenen en activeren complement.

86
Q

ficolines nut

A

vergelijkbaar met collectines, herkennen ook bacteriële koolhydraten en activeren het complementsysteem.

87
Q

pentraxines n ut

A

(bv. C-reactief proteïne, CRP) → binden aan fosfolipiden van beschadigde cellen en pathogenen en bevorderen fagocytose.

88
Q

scavenger R herkennen ook lichaamsiegen moleculen (!)