H1.3: Virologie Flashcards

1
Q

wat is een virus?

A

heeft niet eens een eigen metabolisme. het wil zichzelf vermenigvuldigen. hier heeft het een gastheercel voor nodig.

= een obligaat intracellulaire parasiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kan een virus zelf iets?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

twee soorten classificaties van virussen

A
  • hierarchische classificatie
  • baltimore classificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hierarchische classificatie virussen

A

4 belangrijke kenmerken van virussen worden gebruikt:
1. genetisch materiaal: RNA /DNA
2. om dat genetische materiaal zit een eiwit capside: symmetrie?
3. soms zit daar omheen nog een envelop (een lipide bi-layer)?
4. dimensies van de virion en capside

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat voor virussen zijn gemakkelijk te inactiveren?

A
  • virussen met een envelop met dat vetlaagje: zeep lost vet op
  • over het algemeen RNA virussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

baltimore classificatie

A

hoe wordt het mRNA gemaakt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

+ strengs RNA

A

zit in de mRNA code. niet de coderende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe repliceert HIV?

A

heeft een + enkelstrengs RNA. hij heeft zijn eigen polymerase om dat te vermenidvuldigen (reverse transcriptase) => deze maakt van +RNA, -DNA, dubbelstrengs (+-)DNA => vanuit daar kan hij weer mRNA maken wat wordt gebruikt voor het genoom maar ook om eiwitten te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

levenscyclus HIV

A
  1. virus bindt aan receptor
  2. virus fuseert met gastheercel
  3. genetisch materiaal komt vrij; reverse transcriptie (dat dubbelstrengs DNA komt in de celkern terecht …
  4. en wordt geïntegreerd in ons eigen genoom
  5. replicatie => mRNA of genomisch RNA
  6. assembly eiwitten
  7. nieuw virus partikel wordt geboren dmv budding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe kan een nieuw virus partikel worden geboren?

A
  • ik ga in de cel zitten en blaas de hele cel op; meestal naakte virussen
  • budding: gaan tegen plasma membraan aan in elkaar zetten, dit stulpt uit en dan nemen ze een stukje van het membraan van de gastheercel mee en op die manier krijgen ze hun envelop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de receptor van HIV op het celmembraan?

A
  • CD4 is het belangrijkst
  • CCR5 of CXCR4 als coreceptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HIV gevoelige cellen

A

CD4+ T-cellen, waardoor je immuun deficient wordt. je gaat dood aan infecties en je krijgt veel vaker kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HIV reverse transcriptase

A
  • viraal enzym dat HIV RNA omzet naar HIV DNA;
  • enkelstrengs RNA => dubbelstrengs DNA
  • kenmerk van retrovirussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welk ander viraal enzym heeft HIV?

A

HIV integrase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HIV integrase

A
  • viraal enzym dat HIV DNA integreert in het humane DNA
  • HIV DNA wordt onderdeel van ons eigen genoom
  • kenmerk van retrovirussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vervolgens zit HIV DNA in ons eigen genoom, en dan

A

komen onze humane DNA polymerases aan te pas

17
Q

transcriptie van HIV DNA

A
  • met het enzym humaan DNA afhankelijk RNA polymerase
  • HIV RNA wordt gebruikt als mRNA om virale eiwitten te synthetiseren en als genomisch RNA voor het virus partikel (want in het virus partikel moet ook nog het genoom zitten van het virus)

virus wordt aan het plasma membraan geassembleerd

18
Q

life cycle HIV

19
Q

budding

A

een nieuw HIV partikel wordt geboren

20
Q

bij budding bijzonder

A

een deel van de eiwitten van HIV die in het virus partikel zitten, zit nog aan elkaar geplakt waardoor het virus partikel niet infectieus is, waar HIV protease voor is

21
Q

HIV protease

A
  • viraal enzym dat HIV eiwitten die aan elkaar vast zitten, los knipt => matuur HIV partikel => infectieus
22
Q

nucleoside analoge

A
  • geneesmiddelen die lijken op ons eigen nucleosiden (oftwel DNA en RNA bouwstenen)
  • hebben intracellulaire fosforylering nodig om actief te worden, omdat het alleen actief is on de trifosfaat vorm
  • zodra het genoom dit inbouwt, kan het niet meer verder dus virus wordt niet vermenigvudigd omdat een groep is veranderd die binding bverhindert
23
Q

waarom nucleoside analoge zonder fosfaatgroep?

A

fosfaatgroep is polair dus kan lastig plasma membraan door

24
Q

niet-selectieve nucleoside analogen

A

=> toxiciteit, want eigen genoom bouwt die dan in en dan stopt de replicatie ook .
- kan ook worden gebruikt als kanker chemo

25
Q

virus kan resistent worden tegen nucleoside analogen

26
Q

dat stukje met mutaties bij 29:00 terugzoeken

27
Q

door het geven van therapie wordt de single mutant ineens de fitste variant van het virus en dan stijgt het in het bloed ipv het wildtype

28
Q

wat kan je doen tegen resistentie?

A
  • combinatie therapie: als je 3 middelen geeft, heeft het virus ook 3 mutaties nodig om resistent te zijn
  • hoge genetische barrière drugs: als een virus een mutatie maakt is dat heel moeilijk want het is een super kreupel virus; meerdere mutaties zijn vereist om resistent te worden
29
Q

voor combinatie therapie heb je andere virale targets nodig. je hebt dus als nucleoside analogen, maar als je naar de hele life cycle kijkt van HIV, kun je …

A

ART maken! antiretrovirale therapie

30
Q

antiretrovirale therapie (ART)

A
  • HIV reverse transcriptase
  • HIV integrase
  • HIV protease

=> remmen/stoppen HIV-replicatie

31
Q

cART

A

combinatie antiretrovirale therapie

32
Q

HAART

A

highly active antiretrovirale therapie

33
Q

herpesvirussen

A
  • 8 verschillende herpesvirussen
  • blijven latent aanwezig na primo-infectie (dus levenslang geïnfecteerd)
  • primo-infecties vs reactivaties
34
Q

herpes simplex virus ziektebeelden

A
  • koortslip (reactivatie)
  • op je cornea
  • genitale herpes
  • acute virale encephalitis (reacitvatie) meestal temporaal kwab
35
Q

medicatie herpes

36
Q

acyclovir

A
  • nucleoside analoog
  • gebruikt thymidine kinase (tk)
37
Q

thymidine kinase

A
  • wordt in een met herpes geïnfecteerde cel gemaakt.
  • zet heel makkelijk eerste fosfaat aan acyclovir, en vanaf daar kunnen humane kinases ook fosforyleren
  • hierdoor heeft acyclovir weinig bijwerkingen; wordt weinig gemaakt in niet-geinfecteerde celllen