H1.2: Overzicht immunologie Flashcards

1
Q

welke rol speelt het afweersysteem bij deze patiënten (beschermend/pathogeen/geen)?
1. gevaccineerde backpacker AH’s blauwe bessen
2. ongevaccineerde COVID-pt (63) op IC
3. skiër met gebroken been
4. man met hartinfarct

A
  1. beschermend
  2. pathogeen door overactivatie
  3. beschermend voor herstel
  4. respons op schade
    en hartspierweefsel kan zelf slecht herstellen (pathogeen) maar later wordt het beschermend doordat het weefselherstel wordt ingezet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

exogene niet-infectieuze triggers immuunsysteem

A
  • zwangerschap
  • allergenen
  • (allo)transplantaat
  • toxine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

exogene infectieuze triggers immuunsysteem

A
  • virus
  • bacterie
  • fungi
  • helminths (wormen)
  • protozoa (eencelligen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

endogene niet-infectieuze triggers afweersysteem

A

trauma:
- brandwond
- botbreuk
- UV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doel van immuunsysteem

A

handhaven en herstellen van homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke factoren zorgen voor het handhaven en herstellen van homeostase?

A
  • endocrien systeem
  • zenuwstelsel
  • immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

homeostase

A

! in docu !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doet het immuunsysteem eigenlijk continu?

A

herkenning en kijken of er wel of geen respons nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

respons opties

A
  • aanvallen:
    =doden
    =opruimen
    =afschermen
  • negeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

barrières tegen infectie categoriën

A
  • mechanisch
  • chemisch
  • microbiologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mechanische barrières

A
  • epitheel
  • beweging: lucht, vloeistof (cilia, tranen, speeksel, urinestroom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chemische barrières

A
  • vetzuren
  • zout
  • lage pH in maag of in vagina of urinewegen
  • enzymen
  • anti-microbiële peptiden (defensines)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

microbiologische barrières

A

microbiota. commensalen in de darmen zorgen ervoor dat pathogenen minder de kans hebben om te repliceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

barrières infectie

A

memoraid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschillende lagen verdediging. als barrières toch worden doorbroken…

A

aangeboren immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lagen van immuunsysteem

A
  1. beschikbare innate afweer: afweer die eigenlijk al klaar ligt
  2. geïnduceerde aangeboren afweer
  3. adaptieve immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

beschikbare afweer

A
  • macrofagen of complement;
  • insult => effectors => resolutie
  • 0-4 uur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geïnduceerde afweer

A
  • insult => ONTSTEKING => effectors => resolutie
  • effectors zijn bv granulocyten die gerecruteerd worden naar de plek van ontsteking
  • 4-96 uur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

adaptieve afweer

A
  • insult => ontsteking => ACTIVATIE LYMFOCYTEN => PROLIFERATIE => resolutie
  • > 96 uur
  • duurt langer omdat de lymfocyten geactiveerd moeten worden, die moeten delen, en vervolgens kunnen die in de weefsels terecht komen om bij te dragen aan het herstel en het opruimen van schadelijke micro-organismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

onsteking is een reactie op schade in het weefsel veroorzaakt door…

A
  • toxisch
  • trauma
  • infectie
  • post-ischemie
  • auto-immuun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

die schade zorgt voor …

A

exogene (bv bacterien) of (veranderde) endogene (bv lekkende stoffen) moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

die exogene of endogene moleculen worden allebei…

A

herkend door de verschillende takken van het immuunsysteem, wat leidt tot een acute ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ontsteking

A

docu !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

leukocyten

A

witte bloedcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

soorten leukocyten

A
  • lymfocyten
  • granulocyten; meeste cellen
  • monocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lymfocyten

A

T- cellen en B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

granulocyten

A
  • neutrofiele granulocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

neutrofiele granulocyt

A

meerlobbige kern; segmentkernig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

monocyten

A

kunnen uitgroeien tot macrofagen en dendritische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

T en B lymfocyten

A

onderscheid tussen:
- ILC: innate lymfoide cellen, m.n. NK-cellen (natural killer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat is allemaal innate afweer?

A

alles behalve T- en B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

verschillen in innate vs adaptieve respons

A
  • cellen zijn anders
  • plek van activatie is anders
  • snelheid van reageren is anders
  • receptoren waarmee ze antigenen herkennen zijn anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

receptoren innate immuniteit

A

genoom-gecodeerde R; patroonherkennings R (pattern recognition R)

34
Q

genoom-gecodeerde R

A
  • niet-klonale repons
  • snelle reactie
  • altijd in alle individuen
  • geen geheugenpopulatie
  • patroonherkenning
35
Q

adaptieve respons receptoren

A

gerearrangeerde R; stukjes DNA die aan elkaar gezet worden en daarmee verschillen veroorzaken tussen de cellen in je eigen lichaam maar ook in vergelijking met cellen van iemand anders. grote diversiteit. hierdoor kan je nieuwe infecties ook herkennen

36
Q

gerearrangeerde R

A
  • klonale respons
  • heeft tijd nodig
  • verschillend per individu
  • opbouw geheigenpopulatie
  • specifieke herkenning
37
Q

lymfocyt receptoren

A
  • aparte T-celR en B-celR
  • herkent Ag adhv variabele Ag herkenningsdomein aan uiteinde
  • B-celR heeft 2 verschillende pootjes om Ag te herkennen
38
Q

wanneer spreek je van B-cel R?

A

als deze nog aanwezig is op de membraan van de B-cel. maar als de B-cel geactiveerd wordt en hij gaat de effector moleculen uitscheiden, dan noemen we diezelfde stoffen Ig oftwel antistoffen. maar de specificiteit blijft wel hetzelfde, alleen zit hij niet meer vast aan het membraan

39
Q

antigenen

A

onderdelen van alle moleculen waartegen je een immuunrespons kan opwekken, worden gerekend tot antigenen

40
Q

er zijn in het DNA verschillende segmenten die aan elkaar worden gezet, dus je hebt veel vershcillende combinaties van de V-, D-, en J-regionen in het DNA. door al die vercshillende combinaties en kleine mutaties krijg je heel veel diversiteit.

A

je kijgt uiteindelijk dus veel verschillende domeinen aan elkaar geplakt => groot aantal verschillende receptoren

41
Q

repertoire

A

aantal verschillende Ig of T-celR dat een individu heeft

42
Q

Ag herkenning door B en T cellen verschilt

43
Q

B-cel Ag-herkenning

A
  • B-cel is direct in staat om een pathogeen te herkennen dmv die variabele domeinen aan de uiteinden van de B-celR
  • kan hij met 2 pootjes doen
  • hiermee worden oppervalktemoleuclen hereknd op die pathogenen, zoals suikers, eiwitten of DNA
44
Q

T-cel Ag herkenning

A
  • herkennen peptiden
  • kunnen dit niet zelf; hebben APC’s nodig
  • APC’s presenteren peptides op hun MHC moleculen
  • T-celR is in staat om de combinatie van de peptide in het MHC molecuul te herkennen.
  • het deel van de pathogeen dat wordt herkend hoeft dus geen oppervlakte molecuul te zijn, maar kan ook iets zijn dat er IN zit
45
Q

primair lymfoïde organen

A

belangrijk voor de vorming van lymfocyten;
- beenmerg
- thymus

46
Q

secundaire lymfoide organen

A

belangrijk voor de functie van de cellen;
- lymfeklieren
- milt
- plaques van peyer
- lymfoid weefsel darm, longen, neus
- tonsillen

47
Q

tertiair lymfoid weefsel

A

op plekken waar ontsteking is; ophopingen van lymfoide cellen

48
Q

zowel T- als B-cellen ontstaan in

A

beenmerg. B-cellen rijpen dan uit en komen in het bloed. T-cellen gaan verder naar de thymus, waar de genherschikking van T-celR plaatsvindt en worden ze opgeleid en daarna pas afgegeven aan het bloed. je hebt zowel CD4+ en CD8+

49
Q

waar kan immuunrespons plaatsvinden?

A
  • activatie: in de lymfeklieren, NIET op de plek van infectiehaard
  • na activatie via ductus thoracicus naar bloed
  • via bloedbaan naar infectiehaard
50
Q

homing

A

cellen gaan naar de juiste plek

51
Q

lymfocyten recirculatie

52
Q

overzicht adaptieve immuunrespons

A

docu ! => memoraid van maken?

53
Q

humorale immuniteit

A

het afweersysteem maakt stoffen die in de lichaamsvloeistof zitten; bv vorming van antilichamen,

oftwel de B-cel respons (B-cellen worden plasmacellen, plasmacellen maken antilichamen)

54
Q

cellulair immuniteit

A

T-cellen hebben belangrijkste effectorfuncties, T-helpercellen en ook cytotoxische T-cellen worden geactiveerd. deze migreregn naar de plek van ontsteking.

55
Q

centrale rol CD4+ helper T cel

A

sturende werking en versterkt cytotoxische T cel respons

56
Q

typen T helper cellen

A
  • Th1
  • Th2
  • Treg
  • Th17
  • Tfh
57
Q

Th1

A

virussen en intracellulaire bacterien

58
Q

Th2

A

parasitaire wormen

59
Q

Tregulatoir

60
Q

Th17

61
Q

Tfolliculair

A

extracellulaire bacterien en virussen

belangrijk voor B-cel activatie !

62
Q

Th cellen worden gekenmerkd door

A

cytokines die ze uitscheiden

63
Q

waar gebeurt Ag presentatie?

A
  • Bcel met Th-cel
  • activatie Th-cel
  • periferie voor cytotoxische activiteit
64
Q

hoe gebeurt presentatie van Ag aan T-cellen?

65
Q

HLA

A

= human leukocyte antigen
= humaan MHC (major histocompatibility complex (overkoepelende term))
= transplantatie antigeen

66
Q

HLA bij CD8+ cytotoxische Tcel

A

HLA klasse I

67
Q

HLA bij CD4+ T helpercel

A

HLA klasse II

68
Q

HLA klasse I

A

komt voor op alle kernhoudende cellen

69
Q

HLA klasse II

A

komt alleen voor op ‘professionele’APC’s , mn dendritische cellen, B-cellen en macrofagen

70
Q

verschillende Ag routes voor HLA I en II

A
  • voor HLA klasse I zijn cytotoxische cellen belangrijk, dus responsen tegen virussen. deze virussen repliceren in het cytosol. eiwitten daarvan worden afgebroken in het proteasoom. die peptides worden getransloceerd naar het ER. hier worden ze op HLA klasse I gezet. vervolgens vindt Ag presentatie plaats
  • HLA klasse I; responsen tegen opgenomen eiwit Ag. deze eiwitten worden gefago- of endocyteerd en worden opgenomen in endosoom en lysosoom. peptides die zo ontstaan zullen in vesicles bij elkaar komen. vervolgens wordt het op het oppervlak van de APC gepresenteerd

DOCU

71
Q

antilichamen tegen

A

extraceullaire pathogenen

72
Q

T-helpercellen tegen

A

intra en extra ceullaaire pathogenen

73
Q

cytotoxische t cellen tegen

A

intracellulaire pathogenen

74
Q

wat is belangrijk voor adaptieve respobns?

A

gehuegen/memory

75
Q

geheugen

76
Q

basis van immunologisch geheugen

A

klonale expansie

77
Q

klonale expansie

A

bij primaire respons wordt een bepaalde lymfocyt geactiveerd waardoor er geheuegen cellen ontstaan

78
Q

immuunziekten voorbeeld

79
Q

adaptieve repertoire is vrijwel onbeperkt

80
Q

lymfocyten worden in een primaire respons geactiveerd in secundaire ymfoide organen