W4 - Uitwerking ZO's Flashcards

1
Q

Wat bekend ontgroening?

A

Afname proportie jongen (0-19 jaar) in een populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt de prevalentie bepaald?

A

Door de incidentie en duur van de aandoening.
Bij een chronische aandoening neemt de prevalentie met de leeftijd toe, omdat alle incidentie gevallen prevalent blijven. Een aandoening met een korte duur (door genezing/sterfte) heeft een lagere prevalentie bij eenzelfde incidentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kan polyfarmacie tot leiden?

A

Tot meer (ongewenste en nieuwe) bijwerkingen en interactie tussen medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar moet bij ouderen rekening mee gehouden worden m.b.t. polyfarmacie?

A

Ouderen hebben minder goed functionerende organen en/of een veranderde lichaamssamenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor wordt een geneesmiddel niet uitgescheiden door de nieren/afgebroken door de lever?

A

Indien geneesmiddel gebonden is aan een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zegt ‘ouderen hebben een hoger percentage vetweefsel en een lager percentage lichaamswater’ over de lipofiele en hydrofiele stoffen?

A
  • Lipofiele stoffen hebben hierdoor een groter verdelingsvolume en worden langzamer uitgescheiden.
  • Hydrofiele stoffen hebben een kleiner verdelingsvolume en een hogere plasmaconcentratie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt beschouwd als polymorfismen?

A

Mutaties bij minimaal 1% van de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is idiosyncrasie?

A

Een abnormale reactie op een geneesmiddel door een genetische oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar kan een hypokalimie tot leiden?

A

Hartritmestoornissen, laag renine (wat ouderen vaker al hebben) > minder angiotensine II vorming en daarmee tot een verminderde aldosteron productie in de bijnier > verlaging aldosteron concentratie > ernstig hypokaliemie iets verminderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is iatrogeniteit?

A

Door een geneesmiddel veroorzaakte klacht of aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is teratogenese?

A

Ontwikkelen van een misgeboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is mutagenese?

A

Proces waarbij genen van een organisme natuurlijk/kunstmatig zo veranderd worden (mutatie) dat weer een veranderend stabiel organisme ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is carcinogenese?

A

Ontstaan van groei van kanker veroorzaakt door gendefecten in het erfelijke materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zegt de therapeutische breedte/index van een medicijn iets over?

A

Over de veiligheid van een medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt er gemaakt van verschillende fenomenen?

A

Een dosis-respons curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de ED50?

A

De dosis waarbij 50% van de proefdieren het beoogde effect vertoont

17
Q

Wat is de LD50?

A

De dosis waarbij 50% van de proefdieren overlijdt

18
Q

Hoe bereken je de therapeutische index?

A

LD50/ED50

19
Q

Hoe bereken je de therapeutische breedte?

A

LD50-ED50

20
Q

Wat voor typen bijwerkingen bestaan er?

A
  • Type A bijwerkingen: deze zijn min of meer voorspeelbaar, bijv. op grond van farmacologische effect.
  • Type B bijwerking: deze zijn min of meer onvoorspelbaar
21
Q

Wat is fase IV?

A

Dit is de fase die intreedt na introductie van het geneesmiddel op de markt, het wordt dan toegepast bij patienten. Ontdekte bijwerkingen in deze fase zijn voornamelijk type B.