W3 - HC2 Calcium- en fosfaatstoornis Flashcards

1
Q

Wat doet calcium in het bot?

A

Calcium opgeslagen in bot als hydroxyapatiet en klein deel in plasma. Geeft stevigheid aan bot en is van belang voor o.a. membraanpotentiaal, signaaltransductie, spierconstractie en bloedstolling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet fosfaat in het bot?

A

Bot (hydroxyapatiet), kleine fractie in serum als inorgaisch fosfaat.
In DNA, RNA, ATP, ADP & fosforylering receptoren en eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A

Calcium daalt merkt de Ca-sensing receptor dit op en gaat PTH produceren.

PTH heeft invloed op bot > osteoclasten meer reosorptie > Calciumfosfaat vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet FGF23?

A

Zorgt voor uitplassen van fosfaat in de urine en minder opname van fosfaat in de darmen. Minder PTH uitscheiden dus minder Calcium en fosfaat release.
Vooral Calcium.

FGF23 zorgt voor uitplassen van fosfaat in de urine. Ook zorgt het voor minder opname van fosfaat in de darmen, minder PTH-uitscheiding en dus minder calcium en fosfaatrelease. Deze groeifactor wordt gemaakt door osteocyten en remt de fosfaat reabsorptie in de nier (net zoals PTH), wat leidt tot een lager fosfaatgehalte in het bloed (fosfaat wordt uitgescheiden in de nier). Daarnaast remt de groeifactor α-hydroxylase en daarmee 1,25-(OH)2D3. Dit zorgt zo voor verminderde fosfaat absorptie in de darm, wat ook leidt tot een lager fosfaatgehalte in het bloed. FGF23 zorgt op deze manieren voor een verlaging van de fosfaatconcentratie in het bloed als deze te hoog wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet PTH?

A

PTH (bijschildklierhormoon) stimuleert botafbraak > calcium en fosfaat vrij en in de nier de omzetting van inactief vitamine D naar actieve vitamine D > opname calcium en fosfaat in de darm. Remt de Na/fosfaat transporters die in de nier zorgen voor terugabsorptie van fosfaat en reabsorptie van calcium.
Vooral fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zitten calcium en fosfaat in het lichaam?

A

Skelet 99% calcium en 85% fosfaat.
Extracellulaire vloeistof 1% calcium en 15% fosfaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar heeft FGF23 vooral effect op?? 10.38

A

Distale tubulus > Calcium reabsorptie

FGF23 (fibroblast growth factor 23) heeft voornamelijk effect op de regulatie van het fosfaat- en vitamine D-metabolisme in het lichaam. FGF23 wordt geproduceerd door osteocyten, een type botcel, en beïnvloedt verschillende organen en weefsels, waaronder de nieren, de darmen en de bijschildklieren.

De belangrijkste effecten van FGF23 zijn:

Nieren: FGF23 remt de reabsorptie (terugname) van fosfaat in de nieren. Het bindt aan receptoren op de cellen van de niertubuli en remt de expressie van natrium-fosfaat-cotransporters, waardoor de uitscheiding van fosfaat in de urine toeneemt. Dit verlaagt de fosfaatconcentratie in het bloed.

Darmen: FGF23 remt de opname van fosfaat uit de voeding in de darmen. Het vermindert de expressie van natrium-fosfaat-cotransporters in de darmcellen, waardoor de opname van fosfaat in het bloed wordt verminderd. Dit draagt bij aan het handhaven van een normale fosfaatbalans.

Bijschildklieren: FGF23 remt de productie van actief vitamine D (calcitriol) in de bijschildklieren. Vitamine D stimuleert de opname van calcium en fosfaat uit de darmen en is nodig voor botvorming. Door de remming van vitamine D helpt FGF23 de fosfaatconcentratie in het bloed te reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zit het meeste calcium?

A

Intracellulair < extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de fracties calcium in de circulatie?

A
  • Geïoniseerd calcium (50%)
  • Eiwit gebonden 940%), pH afhankelijk
  • Gecomplexeerd calcium (10%) bijv. citraat, sulfaat en fosfaat.
    Routine bloedtesten meten de 3 vormen samen. Alleen het geïoniseerd calcium is biologisch actief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zit calcium regulatie extracellulair?

A

Calciotrofe hormonen, PTH, 1,25-(OH)2D3 en calcitonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar zit de calcium regulatie intracellulair?

A

Pompen, plasmembraan, mitochondrien etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de effecten van PTH?

A
  • Mobilisatie Ca en P uit skelet via stimulatie osteoclastaire botresorptie.
  • Verhoging renale Ca-drempel en verlaging P-drempel.
  • Stimulatie 1alfa-hydroxylase nier.
    Belangrijkste effect is constant houden van s. Ca2+.

Zorgt dat calcium niet te laag wordt! Bot-nier-darm

PTH zorgt altijd voor een stijging van kalk door uit botten te halen/uit eten (vit D actief) en halen uit voorurine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zorgt voor een constant serum calcium spiegel?

A

PTH zorgt in bot voor het vrijmaken van Calcium uit het bot.
PTH zorgt in de nier voor terugresorptie van Calcium & in de darmen voor de absorptie van calcium en fosfaat. Samen zorgt dit voor een constante serum calcium spiegel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zit Ca-receptor?

A

Zit o.a. in de bijschildklier, wanneer veel Ca in bloed dan binding aan receptor met als gevolg binding activatie pathway waardoor er minder PTH wordt uitgescheiden en gemaakt.
Wordt Ca hoger wordt PTH geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er als er veel Calcium zit in het bloed?

A

Veel Ca in bloed > PTH secretie, PTH synthese en cell proliferatie dalen > PTH daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er als er weinig Calcium in bloed zit?

A

Weinig Ca in bloed > PTH secretie, PTH synthese en cell proliferatie stijgen > PTH stijgt.

Indien laag Ca-gehalte: binnen enkele seconden wordt PTH uit de vesciles uitgescheiden, binnen enkele uren toename aanmaak PTH en binnen enkele dagen hyperplasie van bijschildklieren.

17
Q

Wat is het effect van vitamine D?

A

Vitamine D kan in de huid o.i.v. UV in de huid aangemaakt worden uit een voorloper (cholesterol) vitamine D3 gemaakt. In de lever komt er op de 25-plaats een OH-groep = 25(OH)cholecalciferol (labwaarde is niet de actieve vorm). Om actief te worden moet er in de nier o.i.v. 1alfa-hydroxylase nog een OH-groep aan 1,25(OH)cholecalciferol krijgt, dit is het actieve vitamine D.
Via voeding kan er ook vitamine D binnen gekregen worden, zit in verse vit en wordt toegevoegd aan margarine.

18
Q

Wat kan actief vitamine D doen?

A

Actieve vitamine D kan zijn eigen aanmaak remmen en afbraak stimuleren, zo krijg je geen overdosering van actief vitamine D.

19
Q

Zit er een verschil in respons tussen jongeren en ouderen in vitamine D?

A

Bij oudere mensen wordt er in de zon minder vitamine D aangemaakt. Ook komen ouderen in een verzorgingstehuis minder buiten.

20
Q

Welke soorten transport zijn er in de intestinale absorptie van calcium?

A
  • Actief transport: afhankelijk van 1,25-(OH)2D3 en is verzadigbaar.
  • Passief transport: afhankelijk gradient calcium lumen VS bloed.
21
Q

Wat doet calcitonine en waar wordt het geproduceerd?

A

Calcitonine wordt gemaakt in de C-cel van de schildklier, effecten: directe remming osteoclasten (verwacht Ca/Fosfaat zal dalen) botresorptie en receptoren in de hersenen (pijn?).

Maar geen duidelijke effecten op de calcium huishouding bij verwijdering van de schildklier en bij medullaire schildkliercarcinomen.

22
Q

Wat zijn de belangrijkste regulatoren van de calcium homeostase?

A

PTH en actief vitamine D (calcitonine speelt een ondergeschikte rol).

23
Q

Hoe is de fosfaathuishouding?

A

PO4 is o.a. nodig voor: bot, DNA, fosforylering van receptoren/eiwitten, energieopslag en zuur-base buffer. Bevindt zich in het bot, intracellulair (veel meer dan calcium) en extracellulair.

24
Q

Welke hormonen zijn betrokken bij de fosfaathuishouding?

A
  • Bijschildklierhormoon (PTH).
  • Vitamine D (1,25-(OH)2D3)
  • Fibroblast groeifactor 23 (FGF23).
25
Q

Wat doet PTH bij de fosfaathuishouding?

A
  • Remt de NaPi transporter in de nier waardoor je remming krijgt van P reabsorptie.
  • Stimuleert 1alfa-hydroxylase waardoor je een verhoogde productie van (1,25-(OH)2D3) vitamine D krijgt.
  • Stimuleert osteoclastaire botresorptie via de osteoblast (stimulatie RANKL, remming OPG).
26
Q

Wat doet vitamine D in de fosfaathuishouding?

A
  • Stimuleert de calcium en fosfaat absorptie in de darm.
  • Stimuleert osteoclastaire botresorptie.
  • Stimuleert de productie van fibroblast groeifactor 23 (FGF23).
27
Q

Wat doet fibroblast groeifactor 23 (FGF23) in de fosfaathuishouding?

A
  • Remt de Na/PO4 transporters in de nier, waardoor er net als bij PTH minder PO4 reabsorptie plaatsvindt en je meer fosfaat uitplast.
  • Remt productie van 1,25(OH)2D, omgekeerde van PTH, zorgt dat er minder PO4 reabsorptie is in de darm –> tot te lage concentratie PO4 in het bloed.
28
Q

Wat is er aan de hand bij fosfatonine?

A

Fosfatonine is een fosfaturische factor, FGF23 leidt tot fosfaatverlies via de nier. Soms aangeboren verhoogde spiegels van FGF23 (X-linked hypofosfatemie)  te hoge spiegel van FGF-23 > laag PO4, indien bij kind aanwezig zal het bot minder gaan mineraliseren > O/X-benen. Maar heeft ook invloed op de vorm van je hoofd, mensen hebben vaker tandabsessen, gehoorverlies en klachten van gewrichten. Behandeling: actief vitamine D geven + fosfaatdrank. Maar is ook soms verworven (tumor induced osteomalacie).

29
Q

Wat zijn klachten van hypofosfatemie?

A
  • Skelet: rachitis-verkromming benen (jeugd) osteomalacie (ouderen) met verkrommingen, botpijnen en breuken.
  • Spieren: spierpijn en spierzwakte (waggelgang).
  • Vermoeidheid
  • Dysfunctie van hart en hersenen.
30
Q

Wat is er aan de hand bij een secundaire hyperparathyreoidie door een vitamine D deficientie?

A

Bij een secundaire hyperparathyroïdie als gevolg van vitamine D-deficiëntie zijn er verschillende verstoringen in het lichaam die leiden tot verhoogde niveaus van parathyroïdhormoon (PTH), een hormoon dat wordt geproduceerd door de bijschildklieren. Deze verstoringen treden op als reactie op een gebrek aan vitamine D in het lichaam, wat essentieel is voor een gezonde regulatie van calcium- en fosfaatniveaus. Hier zijn de belangrijkste aspecten van deze aandoening:

Vitamine D-deficiëntie: Een onvoldoende inname van vitamine D uit voeding of een gebrek aan blootstelling aan zonlicht, dat de natuurlijke bron van vitamine D-synthese in de huid is, kan leiden tot een vitamine D-tekort in het lichaam. Vitamine D is nodig voor de opname van calcium en fosfaat uit de darmen en voor de regulatie van calcium- en fosfaatniveaus in het bloed.

Verhoogde PTH-productie: Bij vitamine D-deficiëntie neemt de opname van calcium uit de darmen af, wat leidt tot een lage calciumconcentratie in het bloed. Dit triggert de bijschildklieren om meer PTH te produceren en af te geven. PTH stimuleert de afgifte van calcium uit de botten, verhoogt de reabsorptie van calcium in de nieren en stimuleert de productie van actief vitamine D in de nieren.

Botafbraak: Het verhoogde niveau van PTH stimuleert osteoclasten, cellen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van botweefsel. Hierdoor wordt calcium vrijgegeven uit het bot om de bloedcalciumspiegels te verhogen. Langdurige verhoogde PTH-niveaus en verhoogde botafbraak kunnen leiden tot verlies van botmineralen en botmassa, wat kan bijdragen aan osteoporose.

Verstoord fosfaatmetabolisme: Vitamine D is ook belangrijk voor de regulatie van fosfaatniveaus in het bloed. Bij vitamine D-deficiëntie neemt de opname van fosfaat uit de darmen af en wordt de reabsorptie van fosfaat in de nieren verminderd. Dit resulteert in lage fosfaatniveaus in het bloed.

Deze verstoringen in de regulatie van calcium, fosfaat en PTH bij een vitamine D-deficiëntie leiden tot een verhoogde PTH-productie en een verstoorde calcium-fosfaatbalans, wat resulteert in secundaire hyperparathyroïdie. Het doel van de behandeling is het aanvullen van vitamine D-tekorten en het herstellen van de calcium- en fosfaatbalans om de PTH-niveaus te normaliseren en de botgezondheid te behouden.

31
Q

Wat is er aan de hand bij een vitamine D tekort?

A
  • Risicogroepen voor vitaminde D deficientie in nederland zijn bejaarden en allochtonen.
  • Vitamine D deficientie leidt tot mineralisatie defect skelet en secundaire hyperparathhyreoidie (verhoogde ombouw).
  • Een lage inneming van calcium doet bij vitamine D tekort de ernst van de secundaire hyperparathyreoidie toenemen.
32
Q

Wat is er aan de hand bij een primaire hypoparathyreoidie?

A

Toegenomen PTH-afgifte op basis van primaire bijschildklierziekte.

33
Q

Wat is er aan de hand bij een secundaire hyperparathyroeidie?

A

Toegenomen PTH-afgifte als gevolg van langdurige hypocalciemie.

34
Q

Wat is er aan de hand bij een tertiaire hyperparathyreoidie?

A

(indien lage secundaire hyperparathyrodie): autonome PTH-overproductie i.p.v. toegenomen PTH-afgifte in het kader van een secundaire hyperparathyroidie.

35
Q

Wat voor klachten kan je krijgen bij een hypercalciemie?

A
  • Neurologisch: concentratiestoornissen, depressie, verwardheid, coma en een verminderde spierkracht.
  • Gastrointestinaal: misselijkheid, braken, obstipatie, ulcus pepticum en pancreatitis.
  • Urologisch: polyurie (polydipsie) en nierstenen.
  • Cardiaal: ritmestoornissen zoals een bradycardie en AV-block.