Thema 7 Flashcards

1
Q

Immediately

A

Onmiddellijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Available

A

Beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vocabulary

A

De woordanschat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

As soon as possible

A

Zo snel mogelijk

Wij beantwoorden ze zo snel mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Message

A

Bericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Plural

A

Het meervoud

Schrijf de volgende zinnen in het meervoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lightning

A

De bliksem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Animal/s

A

Het dier / de dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Little boy

A

Het jongetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Draftsman / cizer

A

De tekenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Can

A

Het blik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fish

A

De vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Department

A

De afdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Politician

A

De politicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Grape/s

A

De druif / druiven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Plum

A

De pruim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Peach

A

De perzik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cherry

A

De kers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Orange

A

De sinaasappel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Grapefruit

A

De pompelmoes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Watermelon

A

De watermeloen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Strawberry

A

De aardbei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Pear

A

De peer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Leek / pırasa

A

de prei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Pea/s

A

De erwt/en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Carrot/s

A

De wortel/en

27
Q

Lettuce

A

De sla

28
Q

Radish / turp

A

De Radijs

29
Q

Cauliflower

A

De bloemkool

30
Q

Onion/s

A

De ui/en

31
Q

Bell peppers/ dolmalik biber

A

De paprika’s

32
Q

Narrate / anlatmak

A

Vertellen

Ik vertel hem over de pijn in mijn buik

33
Q

Pain

A

De pijn

34
Q

Stomachache

A

Buikpijn

Ik heb buikpijn

35
Q

Small bottle / vial / flakon / ilac sisesi

A

Flesje

Apotheker doet de medicijnen in een flesje

36
Q

Pull out

A

Uithalen

thuis haal ik de medicijnen uit het flesje

37
Q

To feel

A

Voelen zich

Hoe voelt een van meisjes zich?

38
Q

Vocabulary

A

De woordenschat

39
Q

Moments later / biraz sonra

A

Even later

Even later loop ik weer naar buiten

40
Q

Medicine

A

De medicijnen

41
Q

To move

A

Verhuizen

Wil je verhuizen?

42
Q

Public transport

A

Openbaar vervoer

43
Q

Move oneself

A

Verplaatsen zich

Ik verplaats me met mijn auto

Hoe verplaats je je?

44
Q

Oral

A

Mondeling

Mondeling in de klas

45
Q

Written

A

Schriftelijk

Schriftelijk huiswerk

46
Q

Since

A

Sinds

Sinds half april

47
Q

A kind of

A

Een soort

48
Q

Fairytale

A

Sprookje

49
Q

From all over the world

A

Van over de hele wereld

Van over de hele wereld komen de mensen nu naar het bos

50
Q

Bloom

A

Bloei

51
Q

Purple

A

Paarse

Een prachtige paarse kleur

52
Q

Forbiden

A

Verboden

Natuurlijk is het verboden om de bloemen te plukken

53
Q

Cause

A

Zorgen voor

Dat zorgt voor schade

54
Q

Damage

A

Schade

55
Q

All

A

Allemaal

Die bloemen hebben allemaal verschillende kleuren

56
Q

Some people

A

Sommigen

57
Q

Even

A

Zelfs

Sommigen komen zelfs uit het buitenland

58
Q

Have to

A

Hoeven

Maar je hoeft niet naar Japan om ervan te genieten

59
Q

Expensive

A

Duur

60
Q

Part

A

Deel

Een groot deel van inkomen van de Vlaming gaat naar wonen

61
Q

Share

A

Delen

die kamer delen ze niet met een andere student

62
Q

To build

A

Bouwen

63
Q

Own house

A

Eigen woning

64
Q

Highway

A

De snelwegen
Er zijn te veel auto’s op de snelwegen