Niveau 2.9 Flashcards

1
Q

I think Mikail likes to travel by plane.

A

Ik denk dat Mikail graag met het vliegtuig reist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

I know that Catherine cannot play the guitar

A

Ik weet dat Catherine geen gitaar kan spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

splash pool (portatif havuz)

A

het plonsbad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to dive

A

duiken (gedoken)

Ik hou ervan om te duiken in de oceaan. (I love diving in the ocean.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

balcony with sea view

A

balkon met zeezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

How are you? Hoe gaat het met jou?

A

Hoe maak je het?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

I was on a winter sports holiday at that time

A

Ik was toen op wintersport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

unbelievable, incredible

A

Ongelooflijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

private beach

A

prive-strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

“sports facility” or “sporting opportunity”

A

de sportmogelijkheid / heden

It refers to a place or location where sports activities can take place, such as a gym, sports center, or any facility equipped for various sports.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

a true paradise on Earth

A

een echt paradijs op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe maak je het?
Hoe maken de kinderen het?

A

Ik maak het goed
Ze maken het goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adjectieven die eindigen op en

A

nemen geen e

een open deur
tevreden klanten
verleden maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tennis court

A

het tennisveld
de tennisbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

football/soccer field

A

het voetbalveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Golf course / golf sahasi

A

het golfparcours / de golfbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

squash courts

A

de squashzaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

indeed

A

inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

to consult” or “to seek advice

A

raadplegen

Ze heeft de dokter niet geraadpleegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dry X moist/humid

A

droog X vochtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

luisteren vs beluisteren

A

Ik heb naar muziek geluisterd
Ik heb muziek beluisterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

to do crafts” or “to engage in handicrafts
el işi yapmak” ya da “el sanatları ile uğraşmak”

A

knutselen

Op regenachtige dagen knutsel ik graag met mijn kinderen. (On rainy days, I enjoy doing crafts with my children.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

geographical region

A

de streek / streken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gymnastics

A

de turnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

to organize a party

A

een fuif organiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

horse riding” or “to ride a horse”

A

paardrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

to go into the city

A

de stad ingaan
Op zaterdag gaan we vaak de stad in om te winkelen. (On Saturdays, we often go downtown to go shopping.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

kindergarden

A

de krib / het kinderdagverblijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

tijd in de zin

A

eerst / om te beginnen
dan / daarna / later
tenslotte / uiteindelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

to set the table

A

De tafel dekken

Voordat we gaan eten, moeten we de tafel dekken. (Before we eat, we need to set the table.)
Het is jouw beurt om de tafel te dekken vanavond. (It’s your turn to set the table tonight.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

to walk the dog

A

hond uitlaten

Elke ochtend en avond moet ik mijn hond uitlaten.”
(Every morning and evening, I have to walk my dog.)

“Zou je mijn hond willen uitlaten terwijl ik weg ben?”
(Would you like to walk my dog while I’m away?)

“Hij geniet ervan om zijn hond uit te laten in het park.”
(He enjoys walking his dog in the park.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

to make the bed

A

het bed opmaken

Elke ochtend maak ik mijn bed op voordat ik naar het werk ga. (Every morning, I make my bed before going to work.)
Vergeet niet om het bed op te maken voordat de gasten arriveren. (Don’t forget to make the bed before the guests arrive.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

to empty the washing machine

A

de wasmachine leeghalen / leegmaken

Ik heb net de wasmachine leeggemaakt en hang de kleding nu op om te drogen. (I just emptied the washing machine and now I’m hanging the clothes to dry.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

to mow the lawn

A

het gras maaien

Elke zaterdagochtend maai ik het gras in onze tuin. (Every Saturday morning, I mow the lawn in our garden.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

to water the flowers

A

de bloemen water geven

Vergeet niet om de bloemen water te geven, vooral tijdens droge periodes. (Don’t forget to water the flowers, especially during dry periods.)
Elke ochtend ga ik naar buiten om de bloemen water te geven in de tuin. (Every morning, I go outside to water the flowers in the garden.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

sweetheart” or “darling

A

Schatje

Hoi schatje, hoe was je dag? (Hi sweetheart, how was your day?)
Kom hier, schatje, ik wil je knuffelen. (Come here, darling, I want to hug you.)

37
Q

sweetie” or “sweetheart

A

zoetje

Goedemorgen, zoetje! Heb je lekker geslapen? (Good morning, sweetie! Did you sleep well?)
Ik heb een verrassing voor je, zoetje. Ik hoop dat je het leuk vindt. (I have a surprise for you, sweetie. I hope you’ll like it.)

38
Q

exhausted

A

Doodmoe

Ik heb de hele nacht niet kunnen slapen, dus ik ben nu echt doodmoe. (I couldn’t sleep all night, so I’m really exhausted now.)

39
Q

have you surfed the internet?

A

heb je op internet gesurft?

40
Q

really! or is that true?

A

Echt waar!
echt waar?

41
Q

My throat is so dry

A

Mijn keel is zo droog (de keel)

42
Q

He is so handsome

A

Hij is zo knap

43
Q

soccer team

A

de Voetbalploeg

44
Q

Against whom are they playing?

A

Tegen wie spelen ze?

Ze spelen tegen Frankrijk

45
Q

They are muscular, they can run fast

A

Ze zijn gespierd, ze kunnen vlug lopen

46
Q

favorite actor

A

de Lievelingsacteur

Mijn lievelingsacteur is Tom Hanks. Ik vind zijn acteervaardigheden geweldig. (My favorite actor is Tom Hanks. I think his acting skills are amazing.)

47
Q

Go watch the movie with your mother

A

Ga de film bij je moeder bekijken

48
Q

vacant position” or “job vacancy

A

de Vacante betrekking

Ik kom voor de vacante betrekking

49
Q

Are you immediately available?

A

Bent u onmiddellijk vrij?

50
Q

education

A

de opleiding (en)

51
Q

experience

A

de ervaring

Ik heb 15 jaar ervaring in verkoop.

52
Q

leisure activities or hobbies

A

de vrijetijdbesteding

Wat zijn jouw favoriete vrijetijdsbestedingen? (What are your favorite leisure activities?)

53
Q

skill/s

A

de vaardigheid / vaardigheden

54
Q

I graduated as a salesperson

A

Ik ben afgestudeerd als verkoper

55
Q

to understand” or “to get”

A

snappen

56
Q

right / left leg

A

het rechter / linker been

57
Q

boring

A

saai

58
Q

See you soon!

A

Tot gauw!

Ik hoop dat u gauw komt.

59
Q

until and including

A

tot en met

Het festival vindt plaats van 10 tot en met 15 september. (The festival takes place from the 10th until and including the 15th of September.)

60
Q

every fifteen minutes

A

om het kwartier

De trein vertrekt om het kwartier. (The train departs every fifteen minutes.)
De bus rijdt om het kwartier naar het centrum. (The bus runs to the city center every fifteen minutes.)

61
Q

“every hour” or “hourly

A

om het uur

62
Q

announcement / to announce

A

de aankondiging / aankondigen

De directeur heeft een aankondiging gedaan over de nieuwe bedrijfsstrategie. (The director made an announcement about the new company strategy.)

63
Q

procession (gecit, toren)

A

de optocht

64
Q

pleasure

A

het plezier

65
Q

festivity” or “celebration

A

de feestelijkheid / heden
de feesten

66
Q

schedule, uurregeling

A

de rooster

67
Q

company

A

het bedrijf

68
Q

championship

A

het kampioenschap

69
Q

to celebrete

A

vieren, feesten

Verleden week hebben we het kampioenschap van Galatasaray gevierd

70
Q

meertalig = vanaf ?

A

5 talen

71
Q

past X future

A

het verleden X de toekomst

72
Q

gross X net

A

brutto X netto

73
Q

to have time off” or “to have a day off

A

vrijaf hebben

Ik heb morgen vrijaf, dus ik kan uitslapen en ontspannen. (I have a day off tomorrow, so I can sleep in and relax.)

74
Q

to apply for a job

A

naar een baan solliciteren

Ik ga solliciteren naar een baan bij een groot bedrijf. (I am going to apply for a job at a large company.)

75
Q

yourself

A

jezelf

Zorg goed voor jezelf. (Take good care of yourself.)
Je kunt jezelf verbeteren door te blijven leren en groeien. (You can improve yourself by continuing to learn and grow.)

76
Q

life journey, resume, CV

A

de levensloop

77
Q

hebben

A

bezitten

Ik bezit een rijbewijs B

78
Q

to be willing” or “to be prepared

A

bereid zijn

ik ben bereid om je te helpen met je project. (I am willing to help you with your project.)
Ze was bereid om een extra inspanning te leveren om het doel te bereiken. (She was prepared to make an extra effort to achieve the goal.)

79
Q

basic knowledge X advanced knowledge

A

basiskennis X gevorderde kennis

Ik heb basiskennis / gevorderde kennis van het Spaans

80
Q

job seeker

A

werkzoekend

Ik ben momenteel werkzoekend

81
Q

international relations

A

internationale relaties

82
Q

Business administration

A

bedrijfskunde

Ik heb Bedrijfskunde gestudeerd aan de universiteit.

83
Q

salary, wage

A

het loon

84
Q

insurance

A

de verzekering

85
Q

urgent

A

dringend

De patiënt heeft dringend medische zorg nodig en moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht. (The patient needs urgent medical care and must be taken to the hospital immediately.)

86
Q

permanent job

A

een vaste baan

Hij heeft eindelijk een vaste baan gevonden na maandenlang solliciteren. (He finally found a permanent job after months of job hunting.)

87
Q

softly X loudly

A

zacht X luid

Ik spreek zacht / luid

88
Q

offer

A

bieden

Het bedrijf biedt uitstekende arbeidsvoorwaarden aan zijn werknemers. (The company offers excellent employment benefits to its employees.)