Het Adjectief Flashcards
angry
Boos, kwaad
friendly
vriendelijk, sympathiek
curious
curieus, nieuwsgierig
dreamy
dromerig
Ik voel me vandaag dromerig en kan me niet goed concentreren. (I feel dreamy today and can’t concentrate well.)
Het uitzicht vanaf het balkon is zo mooi, het maakt me dromerig. (The view from the balcony is so beautiful, it makes me feel dreamy.)
happy
blij
content, pleased
content
Ik voel me erg content met mijn nieuwe baan. (I feel very content with my new job.)
Satisfied
Tevreden
Hij was tevreden met de service in het restaurant. (He was satisfied with the service at the restaurant.)
enthusiastic
enthousiast
How do they look like?
They look nerveous
Hoe zien ze eruit?
Ze zien er zenuwachtig uit
Sad
Verdrietig
Het verdrietige liedje raakt me diep. (The sad song touched me deeply.)
gloomy, kasvetli
triest
Het regenachtige weer maakt me een beetje triest. (The rainy weather makes me feel a bit gloomy.)
Hij had een trieste blik in zijn ogen. (He had a gloomy look in his eyes.)
Sorrowful, kederli
Droevig
Hij vertelde een droevig verhaal dat me aan het huilen maakte. (He told a sorrowful story that made me cry.)
Jealous
Jaloers
Ik ben niet jaloers op zijn succes, ik ben juist blij voor hem. (I’m not jealous of his success, I’m actually happy for him.)
Nervous
Zenuwachtig, nerveus
Ze voelde zich zenuwachtig voor haar sollicitatiegesprek. (She felt nervous about her job interview.)
Surprised
Verbaasd / verrast
Hij was aangenaam verbaasd toen hij zijn cadeau opende. (He was pleasantly surprised when he opened his gift.)
In summary, both words can be translated as “surprised,” but “verbaasd” can encompass a wider range of surprise, including neutral or negative surprises, while “verrast” specifically implies a positive or pleasant surprise.