Thema 5 Flashcards

1
Q

Headache

A

Hoofdpijn

Ik heb hoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Upper case / capital letter

A

Hoofdletter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lower case / small letter

A

Kleinletter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

‘s Morgens

A

In de voor middag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

‘s Middags

A

In de na middag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Business / trip

A

Het zaken

De Zakenreis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in the beginning

A

in het begin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Colleague

A

De Medewerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mandatory

A

Verplicht

Dat is verplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

On time

A

Op tijd

Je moet op tijd aankomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

To Permit

A

Toelaten

Als het weer het toelaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Clinic

A

De praktijk / de kliniek

De praktijk van de dokter is naast het centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waiting room

A

De Wachtzaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

GP / family doctor

A

De huisarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neighbour/s

A

De buur/en

Buurman/en
Buurvrouw/en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Depart/ure

A

Vertrekken / vertrek

Ik vertrek om 6 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

To leave

A

Verlaten

Ik verlaat het lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Difference between

A

Verschil tussen

Wat is het verschil tussen jou en haar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Businessman / woman

A

De zakenman / vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

The train to Antwerp

A

De trein richting Antwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Sign towards Uccle

A

Bord richting Ukkel

Op staat hebben we borden met richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

You turn left / rights

A

U gaat naar links / rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

You go straight

A

U gaat naar rechtdoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

You go up / down

A

U gaat naar boven / beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Floor
Verdieping Ik neem de trap naar boven tot de 4e verdieping
26
Stair
De trap Ik neem de trap naar boven om naar het lokaal te gaan
27
Wheelchair
De rolstoel
28
To know someone
Kennen Ik ken deze dokter niet Kisiler icin weten yerine kennen kullanilir
29
The toilet is on the left
Het toilet is links ( geen prepositie)
30
Then, after that
Dan , daarna
31
Avenue
De laan Louizalaan
32
Square
Het plein Jourdanplein
33
I come on foot
Ik kom te voet
34
Go on foot
Lopen Ik loop naar de school Yuruyerek gitmek anlaminda gaan yerine kullanilir Wandelen hobi amacli yuruyus yapmak anlamina gelir
35
Intersection
Het kruispunt
36
To continue
Doorgaan
37
Building
Het gebouw We hebben onze les in gebouw A
38
Public
Publiek / openbaar Openbaar gebouw
39
Cash machine
Geld automaat
40
Traffic jam
File Er is veel file
41
Level
Niveau Ik wil naar niveau 2 gaan
42
Foreigners
Vreemdelingen Bijna een miljoen inwoners zijn vreemdelingen
43
Almost
Bijna
44
City/ cities
Stad / steden
45
The highest
De hoogste
46
Office
Het kantoor
47
Coast
De kust Aan de kust wonen veel mensen
48
Triangle
De driehoek In de driehoek antwerpen-brussel-gent
49
Flat
Vlak
50
Low
Laag Vlaanderen is een vlak en laag land bij de zee
51
By the sea
Bij de zee
52
Border/s
De grens/grenzen
53
Average
De gemiddelde De gemiddelde temparatuur is bijna 10 graden Celsius
54
Washing yourself
Zichwassen Hij waast zich om 6u50 Ik was me Je wast je Ze wast zich
55
Autumn
De herfst
56
Winter
De winter
57
Summer
De zomer
58
Spring
De lente
59
May
Mei
60
3 days ago
3 dagen geleden
61
3 days after
Over 3 dagen
62
In the Past
In het verleden
63
Future
Toekomst
64
Without
Zonder
65
Baby
Schatje Hallo , schatje! Ik ben het!
66
Cool
Tof Leuk Fijn
67
To suggest
Voorstellen Wat stel je voor?
68
I don’t care
Het is me om het even
69
Alright
In orde?
70
To pick up
Ophalen Ik haal je op
71
To drop off
Afzetten Ik zet je af
72
Until then sweetie
Tot dan zoetje!
73
Corner
De Hoek Om de hoek rechts!
74
About 20 minutes walk away
Ongeveer 20 minuten lopen
75
To pull out / soyunmak
Uittrekken
76
To get dressed / giyinmek
Aantrekken
77
I am hungry
Ik heb honger Ik heb geen honger
78
I am thirsty
Ik heb dorst Ze heeft geen dorst
79
Sandwich
Broodje
80
Kare sandwich
Boterham
81
Delicious
Heerlijk!
82
To taste/ taste
Smaken / smaak
83
Enjoy!
Smakelijk! (Eet smakelijk!)
84
Funny
Grappig Het is grappig
85
To laugh
Lachen Ze lacht veel
86
Nothing special
Niets (niks) speciaals
87
Strike
De staking
88
To guess
Raden
89
Password
Wachtwoord We moeten het wachtwoorden raden
90
Rather
Liever Spreek je liever Frans of Engels?
91
What do you prefer?
Wat doe je liever?
92
Let me see!
Eens kijken!
93
Possible
Mogelijk
94
I am in the mood for coffee
Ik heb zin in koffie Ik heb zin om koffie te drinken
95
Take away please
Meenemen graag!
96
Take along / yanina almak, yaninda goturmek
Meenemen We nemen de Italiaan mee
97
Feel like / cani istemek
Zin hebben Ik heb geen zin fietsen
98
Ugly
Lelijk
99
Busy
Druk
100
Busy
Druk
101
Dirty
Vuil
102
Calm
Kalm / rustig
103
To decide
Beslissen Een keuze maken
104
To meet
Afspreken Wanneer spreken we af?
105
Once more
Nog een keer
106
Very beautiful
Prachtig
107
To choose
Kiezen
108
Both
Allebei Beide opties
109
To prefer
Verkiezen Ik verkies koffie boven thee Wat verkies je?
110
Do you prefer to eat at home or at a restaurant?
Eet je liever thuis of op restaurant?
111
I cannot choose
Ik kan niet kiezen
112
Start / end
Beginnen / eindigen
113
Open / close
Openen / sluiten