Het Eten Flashcards
1
Q
Planet
A
De aarde
2
Q
Onion
A
De ajuin /ui
Ayön
3
Q
Cauliflower
A
De bloemkool
4
Q
Garlic
A
De knoflook
5
Q
Pumpkin
A
De pompoen
6
Q
Drink (noun)
A
De drank/en
7
Q
Fries
A
De frietjes (altijd pluralis)
8
Q
Chicken/s
A
De kip/pen
9
Q
Spoon
A
De lepel
10
Q
Fork/s
A
De vork/en
11
Q
Knife
A
Het mes
12
Q
Starter
A
Het voorgerecht
13
Q
Main course
A
Het hoofdgerecht/en
14
Q
Dessert
A
Het nagerecht
15
Q
Pepper
A
De peper
16
Q
Salt
A
Het zout
17
Q
Sugar
A
De suiker
18
Q
Plate
A
Het bord
19
Q
Fruit juice
A
Het fruitsap
20
Q
Glass (bardak)
A
Het glas
21
Q
Sausage
A
De worst
22
Q
Rice
A
De rijst
23
Q
Icecream
A
Het ijsje/s
24
Q
Spice
A
Het kruid/en
25
Q
Grocer
A
De kruidenier
26
Q
Napkin
A
Het servet/ten
27
Q
Menu
A
Het menu
28
Q
Salty
A
Zout
29
Q
Sweety
A
Zoet
Het is zo zoet
30
Q
Bitter
A
Bitter
31
Q
Hot
A
Heet
32
Q
Sour
A
Zuur