Niveau 2.5-6 Flashcards

1
Q

saving account

A

de spaarrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

at least

A

ten minste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reason

A

de reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to spend money

A

het geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to spend time

A

de tijd spendenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

what do you think of it?

A

wat denk je ervan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

what do you think about my plan?

A

Hoe vind je mijn plan?
Ik denk dat het heel duur is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

to agree

A

Mee eens zijn
Ik ben het helemaal met je eens. (I completely agree with you.)
Zij is niet mee eens met de beslissing. (She doesn’t agree with the decision.)
U bent het daar niet mee eens (You don’t agree with that)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

play along, join a game

A

meespelen
U spelt mee in de loterij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bridge

A

de brug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lumberjack

A

de houthakker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wood

A

het hout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

very, heel

A

erg
Dat meisje is erg groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

toy

A

het speelgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

strict

A

streng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

annoying

A

vervelend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

correct the mistakes

A

verbeter de fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

story

A

het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

slippers

A

de pantoffels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Why is she taking an ski pants with her?

A

waarom neemt ze een skibroek mee?
Ze neemt een skibroek mee om in de bergen te skien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

She is taking ski pants with her to ski in the mountains.

A

Ze neemt een skibroek mee om in de bergen te skien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

to rest

A

uitrusten
Tijdens het weekend geniet ik ervan om uit te rusten en te ontspannen met een goed boek. (During the weekend, I enjoy resting and relaxing with a good book.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

to transfer, to deposit

A

storten
ik ga mijn salaris storten op mijn bankrekening. (I am going to deposit my salary into my bank account.)
Hij heeft het geld gestort om de rekening te betalen. (He transferred the money to pay the bill.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

discover(y)

A

ondekken, de ontdekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wallet
de portefeuille
26
backpack
de rugzak
27
to stay united, hold together
samen houden In moeilijke tijden is het belangrijk dat we samen blijven houden. (In difficult times, it is important that we stick together.) Als we samen houden, kunnen we elk probleem overwinnen. (If we stick together, we can overcome any problem.)
28
What is a pair of scissors used for?
Waarvoor dient een schaar? De schaar dient om een oude bankkaart kapot te knippen
29
to be used for, to serve
dienen Waarvoor dient een schaar?
30
print out
afdrukken
31
underline
aanduiden
32
cover, envelope
de omslag
33
scissors
de schaar
34
eraser
de gum (gom)
35
sharpener
de slijper
36
folders
de mappen
37
stapler (tel zimba)
de nietmachine
38
highlighter
de markeerstift
39
paperclip
de paperclip
40
hole puncher (delikli zimba)
de perforator
41
What do you feel like?" or "What are you in the mood for?
waar heb je (geen) zin in?
42
I feel like eating an ice cream because it's hot. I feel like ice cream
Ik heb zin om een ijsje te eten want het is warm. Ik heb (geen) zin in een ijsje
43
to trust
vertrouwen
44
artificial intelligence
de kuntsmatige intelligentie
45
math
de wiskunde
46
to write an essay
een opstel schrijven
47
andere mensen
anderen Anderen vliegen naar Spanje
48
walk
de wandeling
49
heel veel, a lot
heleboel
50
low and high
lage en hoge
51
continent
het werelddeel
52
to grow
groien
53
steep (dik) x flat
steil x vlak
54
nauseous, queasy (mide bulantisi, mide bulandirici)
misselijk
55
hill
de heuvel
56
I'm bored
ik verveel me
57
I missed you
ik heb je gemist
58
historical film
historische film
59
title of the film
de titel van de film
60
wanneer spreken we af?
Moment, morgen, vandaag etc,
61
Hoe laat spreken we af?
Altijd uur
62
what time does it suit you?
hoe laat past het je?
63
"display," "showing," or "performance (seans)
de vertoning(en) De nieuwe film heeft zijn vertoning in de bioscoopzaal. (The new film has its showing in the movie theater.)
64
to be suprized
verbazen
65
to believe
geloven
66
to be frightened
vrezen
67
to meet (toplanti yapmak)
vergaderen
68
to send (up)
opsturen
69
To transfer (money)
overmaken Ze vroeg me om haar wat geld over te maken voor de boodschappen. (She asked me to transfer her some money for groceries.) Hij heeft het bedrag overgemaakt naar mijn bankrekening. (He transferred the amount to my bank account.)
70
to burn
verbranden Ze verbrandde haar papieren in de vuurkorf. (She burned her papers in the fire pit.) Pas op, de pan is heet! Je kunt je hand verbranden. (Be careful, the pan is hot! You can burn your hand.)
71
excuses
de smoes
72
toddler (yurumeye baslayan cocuk)
de kleuter
73
de woorden beginnen met ..... nemen geen `ge` voor perfectum
ont er-be-ge-ver-her behalve bellen `gebeld`
74
used to do
vroeger doen Ze heeft vroeger in Utrecht gewoond.
75
mess" or "clutter (daginiklik)
de rommel Ruim alsjeblieft je kamer op, het is één grote rommel! (Please clean up your room, it's a complete mess!)
76
where did you drive on Friday?
waar ben je op vrijdag naartoe gereden?
77
I would like to eat an apple
Ik zou graag een appel eten we Jullie (zouden) ze