Niveau 2.4 Flashcards
hairband
de haarband
wedding ring
de trouwring
birthday party
het verjaardagsfeest
wonderful, magnificent
schitterend
Flemish x Walloon
Vlaamse x Waalse
groot
ruim
wide x narrow
breed x smal
verhuizen (zijn/hebben)
Ik ben verhuisd / Ik heb de meubels verhuisd
When is your birthday?
My birthday is 10th of February
Wanneer ben je jarig?
Ik ben jarig op 10 februari
First
Then
Afterwards
After all
Eerst
Dan
Daarna
Eindelijk / tenslotte
destination
de bestemming
source, origin
de oorsprong
around 1 o`clock
om een uur of tien
to be occupied with sth
met iets bezig zijn
daarom is ze met sport bezig
laugh at sb
lachen om iemand
Ze lacht om haar broer
spend time
tijd doorbrengen
Ik breng graag tijd door met mijn familie op zondag.
We hebben een geweldige vakantie gehad en veel tijd doorgebracht op het strand.
Hij brengt veel tijd door op zijn computer.
farmer
de boer
in the farm
op de boerderij
court
de rechtbank
cook
de kok
wall painter
de muur schilder
fireman/firefighter
de brandweerman
postman
de postbode
bricklayer / duvar ustasi
de metselaar
in the field
op het veld
worker
de arbeider
to prepare
voorbereiden zich
Zij bereiden zich voor op hun reis naar Frankrijk.
Je moet je voorbereiden op de Nederlandse taalles.