Thema 6 Flashcards
Neighbourhood
De buurt
De omgeving
Apartment building
Het flatgebouw
View
Het uitzicht
Ik heb een mooi uitzicht
Noise
Lawaai
Mijn buren maken veel lawaai
Fortunately
Gelukkig
Gelukkig woon ik dicht bij een supermarkt
Close to
Dicht bij
Far
Ver
Het is niet ver van de winkels
Opposite
Tegenover
De bushalte staat tegenover het huis
I need a car
Ik heb een auto nodig om naar de bioscoop of naar het restaurant te gaan
Country (side)
Het platteland
To commute / ev ile is arasinda gidip gelmek
Pendelen
Natuurlijk moeten ze iedere dag pendelen
Every day
Iedere dag
In the city / in the countryside
In de stad / op het platteland
Far / close
Ver / dicht bij (dichtbij)
Safe x dangerous
Veilig x gevaarlijk
Unfortunately x fortunately
Jammer genoeg x Gelukkig
Spacious (large) x tiny
Ruim X klein
Calm x noisy
Rustig x lawaaierig
Easy x difficult
Gemakkelijk x moeilijk
Depart x come back
Vertrekken x terugkomen
Ik vertrek op Maandag
Ik kom terug op vrijdag
Same
Zelfde
De zelfde gemeente
Room, (plaats) space
De ruimte = de plaats
Round trip
Heen en terug reizen
Rondvaart
Traffic
Verkeer
Is er veel verkeer in je buurt?
A sea view
Een uitzicht op zee
Een uitzicht op het park
de straat
Better than nothing
Beter dan niks (niets)
For sale
Te koop
For rent
Te huur
Rent (money)
De huur / huurprijs
Hoeveel is de huurprijs?