Niveau 2 Flashcards

1
Q

Een beetje, slightly

A

iets

Het is iets warmer
Nederlanders leven iets gezonder dan vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

than before

A

dan vroeger

Nederlanders leven iets gezonder dan vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

to move

A

bewegen

Ze bewegen bijvoorbeeld meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

slightly less

A

iets minder
Ze roken iets minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

less

A

minder

Het is minder duur
Ze roken iets minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Research

A

Het onderzoek

Dat blijkt uit een onderzoek van het CBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prove

A

Blijken

Dat blijkt uit een onderzoek van het CBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Body

A

Het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Run

A

Rennen
Hardlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Less and less

A

Steeds minder

Steeds grooter : bigger and bigger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Constantly, increasingly, always

A

Steeds

Ik ben steeds blij om je te zien
Hij blijft steeds aan het werk
( he keeps working constantly)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Keep doing sth

A

Blijven iets doen

Ik blijf Nederlands leren
(I keep learning Dutch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Especially

A

Vooral & met name

Vooral je bent belangrijk voor me
Ik hou vooral van Italiaans eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Furthermore, moreover

A

Verder

Verder roken Nederlanders steeds minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Places , spots

A

De plek(ken)

Er zijn veel mooie plekken in Belgie om te bezoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Forbidden

A

Verboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fat

A

Vet, dik

Nederlanders zijn te vik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Too fat

A

Te dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Heavy

A

Zwaar

Bijna de helft van de volwassen Nederlanders is te zwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Percent

A

Procent

Bijna veertien procent heeft zelfs obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Even

A

Zelfs

Bijna veertien procent heeft zelfs obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

More likely/ more chance

A

Meer kans

Mensen die te dik zijn hebben meer kans op suikerziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Diabetes

A

Suikerziekte

Mensen die te dik zijn hebben meer kans op suikerziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

High blood pressure

A

Hoge bloeddruk

25
Q

Heart and vein disease

A

Hart en vaatziekten

26
Q

Back pain ( problems)

A

Rugklachten

27
Q

For a while

A

Al een tijdje

Ik heb al een tijdje last van rugklachten

28
Q

Joint problems

A

Gewrichtsklachten

29
Q

Some sort of

A

Sommige soorten broodjes

30
Q

According to me

A

Volgens mij

31
Q

Leaves
Leaf

A

De bladeren
Het blad

32
Q

Brown

A

Bruin

33
Q

Red

A

Rood / rode

34
Q

Yellow

A

Geel

35
Q

Green

A

Groene

36
Q

To translate

A

Vertalen

37
Q

I need sth / sb & i need to do sth

A

Ik heb iets /iemand nodig

Ik heb een telefoon nodig
Ik moet een telefoon kopen

38
Q

B1.1

A

B1 punt 1okunur

39
Q

Daytime

A

In de dag

40
Q

To rise / increase

A

Stijgen

Als euro stijgt …

41
Q

Fall, decrease

A

Dalen

Als euro daalt..

42
Q

High & low

A

Hoog & laag

De hoogste prijs
De laagste prijs

43
Q

Now & then, occasionally, irregularly

A

Af en toe

Af en toe ga ik op bezoek bij mijn ouders

44
Q

To blow

A

Blazen

45
Q

Bald

A

Kaal

46
Q

Life & death

A

Het leven & de dood

47
Q

They are dead

A

Ze zijn dood

48
Q

Forbidden & granted

A

Verboden & toegeloten

49
Q

3,5 miljoen

A

Drie koma vijf

50
Q

4 1/2 miljoen

A

4 miljoen en half

51
Q

Heavy & light

A

Zwaar & licht

52
Q

Weight

A

Het gewicht

53
Q

Few, less

A

Weinig

Nederlandse jongeren bewegen te weinig

54
Q

To apply for a job

A

Solliciteren

Een dame solliciteert naar een baan

55
Q

To introduce

A

Voorstellen

Ik stel me voor

56
Q

Ever & never

A

Ooit & nooit

Heb je ooit de Himalaya beklommen?

57
Q

To climb

A

Beklommen

58
Q

Somewhere & nowhere

A

Ergens & nergens