Het Voorzetsel Flashcards

1
Q

Afspraak … de dokter

A

Ik maak en afspraak met de dokter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bel..

A

Ik bel hem op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lopen …

A

‘s Middags loop ik naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stappen ..

A

Ik stap in /uit de auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zitten ..

A

Een half uur later zit ik in de wachtkamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Praten …

A

Later praat ik met de dokter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Luisteren …

A

Hij luistert naar mij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vertellen …

A

Ik vertel hem over de pijn in mijn buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geven ..

A

Dat geeft hij aan mij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alles transporten …

A

Met

Met auto
Met trein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rijden …

A

Met mijn auto rijd ik naar de apotheek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nemen ..

A

Ik neem ze in met water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Werken …

A

Het medicijn werkt goed tegen buikpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Trekken ..

A

Ik trek mijn kleren aan/uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stappen … de fiets

A

Even later stap ik op de fiets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Praten …

A

Op mijn werk praat ik met mijn baas

17
Q

Zeggen …

A

Hij zegt tegen mij dat ik vandaag moet samenwerken met Frans

18
Q

To collaborate

A

Samenwerken

Hij zegt tegen mij dat ik vandaag moet samenwerken met Frans

19
Q

Klaar …

A

Voor -> te beginnen
Met -> te eindigen

Om 17.00 uur ben ik klaar met mijn verk

20
Q

To hit

A

Rijden tegen

Op weg naar huis rijd ik tegen een boom

21
Q

Liggen ..

A

Ik lig op de grond

22
Q

Kijken …

A

‘s Avonds na het eten kijk ik naar de televisie

23
Q

Liggen … bed

A

Om 23.00 uur lig ik in bed