Motorische ontwikkeling - literatuur college 5 Flashcards

1
Q

waardoor werd het mogelijk om bewegingen van embryo’s en foetussen in de baarmoeder te observeren? (2)

A

door de ontdekking van echografie en echoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Prechtl kwam op grond van echoscopie-onderzoek tot een opvallende conclusie, welke conclusie was dit?

A

het motorisch gedrag van kinderen in de baarmoeder verschilde niet met het motorisch gedrag van kinderen na de geboorte. kinderen die geboren waren, konden alleen meer. er is dus geen sprake van ‘foetaal-specifieke’ bewegingspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. een discussie over de aard van de prenatale ontwikkeling ging over de vraag of de ontwikkeling gekarakteriseerd kon worden door … of …
  2. wat is de huidige opvatting van deze discussie?
A
  1. differentiatie (van algemene gedragspatronen naar specifieke reacties)
    integratie (van simpele reacties naar geïntegreerde, meer complexe gedragspatronen
  2. dat beide aspecten van toepassing zijn op de ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij welke discussie is de hypothese van het ‘motorisch primaat’ van Preyer van belang?

A

bij de discussie over de invloed van ervaring op de ontwikkeling van de baarmoeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat stelt de hypothese van het ‘motorisch primaat’ van Preyer ?

A

deze hypothese stelt dat de eerste bewegingen van de foetus bestaan uit autogene bewegingen, die niet afhankelijk zijn van sensorische stimulatie
(autogene bewegingen = niet-reflexieve)
deze autogene bewegingen zouden voorafgaan aan de gecoördineerde gedragspatronen, die wel afhankelijk zijn van sensorische stimulatie.
hypothese stelt dus dat de motorische ontwikkeling niet afhankelijk is van exogene invloeden, maar van interne rijpingsprocessen (endogeen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het echoscopisch onderzoek heeft aangetoond dat zowel specifieke als generale bewegingspatronen van het ongeboren kind op een gecoördineerde wijze worden uitgevoerd. wat betekent dit voor de hypothese van Preyer?

A

het verwerpt de hypothese van Preyer.
belangrijk is wel dat dit enkel betrekking heeft op het feit dat Preyer stelde dat de eerste autogene bewegingen geen gecoördineerde bewegingen zouden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ondanks het verwerpen van de hypothese van Preyer, hoeft het niet te betekenen dat het verschijnen van de eerste bewegingen van een kind onder exogene stimulatie tot stand komen. hoe komt dit? welk probleem speelt hierbij?

A

dit komt door het hoge tempo waarin bewegingen elkaar opvolgen. dit maakt het niet makkelijk om te bepalen of een beweging van een foetus het gevolg is van exogene stimulatie of niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de mening van Prechtl als gekeken wordt naar de manier waarop de prenatale motoriek gegenereerd wordt?

A

hij is van mening dat de prenatale motoriek endogeen gegenereerd wordt en dat de adaptieve functie pas na de geboorte volledig tot ontwikkeling komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de mening van Wolff als er gekeken wordt naar de manier waarop de prenatale motoriek gegenereerd wordt? en vanuit welke theorie benaderd hij dit?

A

uitgaande van een dynamische benadering suggereert Wolff dat de prenatale ontwikkeling mede bepaald wordt door ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn babyreacties?

A

babyreacties verwijzen naar de bewuste en intentionele reacties van baby’s op stimuli in hun omgeving, zoals emotionele en sociale reacties. ook een groot aantal motorische gedragspatronen valt hieronder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom wordt er nu de term babyreacties gebruikt in plaats van babyreflexen?

A

omdat babyreacties verwijzen naar de bewuste en intentionele reacties.
een reflex wordt namelijk gekenmerkt door een vaste relatie tussen een stimulus en een respons, en het treedt op buiten de wil van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

babyreacties verschillen op meerdere punten van een reflex, noem er 6:

A
  1. babyreacties zijn vaak heel verschillend in hoe de bewegingen worden uitgevoerd, reflexen zijn altijd hetzelfde of hebben beperkte mogelijkheden
  2. de intensiteit van de babyreacties is niet afhankelijk van de sterkte van de stimulus, bij reflexen is dit wel zo
  3. babyreacties zijn beïnvloedbaar, reflexen niet
  4. babyreacties zijn niet altijd oproepbaar, reflexen wel
  5. babyreacties zijn leeftijdsgebonden, reflexen zijn het hele leven oproepbaar
  6. veel reacties zijn te complex van aard om nog tot de reflexen gerekend te kunnen worden

dus in het kort:
verschillend, niet afhankelijk van sterkte stimulus, beïnvloedbaar, niet altijd oproepbaar, leeftijdsgebonden, te complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het verschil tussen minder complexe reactiepatronen van baby’s en de complexe reactiepatronen?

A

minder complexe reactiepatronen van baby’s verwijzen naar de vroege reacties die baby’s vertonen op hun omgeving, zoals het zuigen op een flesje of tepel wanneer ze honger hebben, of het huilen wanneer ze zich ongemakkelijk voelen. Deze reacties zijn instinctief en automatisch en worden gereguleerd door de reflexen van de baby.
complexe reactiepatronen van baby’s hebben te maken met de manier waarop baby’s reageren op verschillende prikkels en situaties in hun omgeving. Naarmate baby’s zich ontwikkelen en groeien, leren ze nieuwe vaardigheden en ontwikkelen ze meer geavanceerde reacties op hun omgeving. Bijvoorbeeld, een baby kan glimlachen of lachen wanneer hij een vertrouwd gezicht ziet, of zijn handen en voeten bewegen om te proberen een speeltje te grijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bij minder complexe babyreacties wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten reacties:

A
  1. symmetrische reacties; deze zouden het gevolg zijn van externe prikkels
  2. asymmetrische reacties; deze bestaan uit bewegingen die voor de linker en rechter hersenhelft niet hetzelfde zijn, en deze zouden door interne prikkels worden opgeroepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

noem vier bekende (minder complexe) babyreacties

A
  1. Mororeactie: symmetrisch zijwaarts strekken van de armen en spreiden van vingers
  2. Babinskireactie: langzaam uitstrekken van de grote teen en het waaiervormig spreiden van andere tenen
  3. zoekreactie: baby draait zijn hoofd in de richting van de stimulatie
  4. grijpreactie: als je een voorwerp in de hand van een baby drukt, zal het deze vastpakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noen vier bekende (complexe) babyreacties

A
  1. loopreactie: wanneer je een baby optilt en de voeten de grond laat aanraken, zal de baby loopgedrag gaan vertonen (meestal)
  2. kruipreactie: als je een baby voorover legt en op voetzolen drukt zal het kind een kruipreactie vertonen
  3. zwemreactie: baby in het water houden –> zwemgedrag
  4. klimreactie: baby vertoont kruipbewegingen in buikligging, terwijl de romp ondersteunt wordt, dit lijkt op verticaal klimmen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn houdingsreacties

A

dit zijn bewegingen van hoofd, romp en ledematen, waardoor het lichaam zich aanpaste aan de veranderende omgevingscondities die niet direct na de geboorte waarneembaar zijn. het zorgt ervoor dat de baby evenwicht kan bewaren.

18
Q

noem twee bekende houdingsreacties

A
  1. labyrint reactie: deze reactie geeft aan dat het evenwichtsorgaan goed functioneert. het hoofd blijft onafhankelijk van het lichaam rechtop staan.
  2. parachute reactie: als je doet alsof je de baby laat vallen/richting tafel beweegt, dan strekt het zijn armen en benen en spreid de vingers.
19
Q

Mary Shirley gaat uit van zestien motorische ontwikkelingsfase die elkaar opvolgen. elke fase bestaat uit een karakteristiek motorisch patroon. noem zes van deze fasen (de belangrijkste):

A
  1. het draaien op de rug en de buik
  2. zitten
  3. tijgeren
  4. kruipen
  5. staan
  6. zelfstandig lopen
20
Q

leg uit waarom reikgedrag van baby’s pre-adaptief wordt genoemd

A

het gedrag is aangepast aan omgevingsfactoren zonder dat er leerervaringen aan vooraf zijn gegaan

21
Q

Collony beschrijft twee algemene grijppatronen:

A
  1. de krachtgreep: voorwerp wordt door vinger, duim en handpalm vastgehouden
  2. de pincet- of precisiegreep: voorwerp wordt tussen duik en wijsvinger vastgepakt.
22
Q

er zijn nog drie vormen van grijpen die bij kinderen worden waargenomen (naast de de pincet- of precisiegreep en de krachtgreep):

A
  1. de inferieure pincetgreep: grijpen met de toppen van duim en wijsvinger terwijl de hand op een ondergrond steunt.
  2. driepuntsgreep: grijpen met duim, wijsvinger en middelvinger
  3. de schaargreep: grijpen met de top van de duim e de wijsvingerzijde
23
Q

door ook andere aspecten van het grijpen te registreren, kunnen Collony en andere onderzoekers een algemenere beschrijving geven van de ontwikkeling in handvaardigheid. deze bestaat uit vier stadia:

A
  1. het verschijnen van simpele, herhalende acties
  2. de schematische constructie van de handelingssequenties
  3. de opname van functies in de handeling
  4. de correctieve routines
24
Q

wat blijkt uit de onderstaande beschrijving van de ontwikkeling in taalvaardigheid?
1. het verschijnen van simpele, herhalende acties
2. de schematische constructie van de handelingssequenties
3. de opname van functies in de handeling
4. de correctieve routines

A

dat er tijdens de ontwikkeling van een handelingssequentie sprake is van een voortdurende toename van actie-eenheden

25
Q

waarom wordt de term ‘bewegingen-stereotypieën’ gebruikt bij pathologische achtergronden?

A

De term “bewegings-stereotypen” wordt gebruikt om herhalende en rigide bewegingspatronen te beschrijven die vaak worden waargenomen bij baby’s en jonge kinderen met pathologische achtergronden, zoals bijvoorbeeld autisme of cerebrale parese.

26
Q

het vergelijken met leeftijdsnormen om het ontwikkelingstempo te bepalen, is niet altijd een zinnige onderneming. leg uit waarom

A

bij gezonde kinderen kunnen er verschillen van meer dan een half jaar optreden in het bereiken van motorische mijlpalen. de voorspellende waarde van zo’n achterstand is daarom niet erg groot.
het achterblijven in de motorische ontwikkeling gaat dus lang niet altijd samen met een pathologische ontwikkeling

27
Q

waarom is het niet toevallig dat de rijpingsbenadering zich vooral richt op de vroege veranderingen van het motorisch gedrag?

A

invloeden van de omgeving tijdens de eerste twee levensjaren op de ontwikkeling doen zich vaak voor in de vorm van non-specifieke, ervaring afwachtende processen. de leeftijdsveranderingen in het motorisch gedrag kunnen in deze periode niet los gezien worden van de ontwikkeling van het zenuwstelsel.

28
Q

wanneer is de ontwikkeling van de primaire motorische en sensorische gebieden van de hersenschors grotendeels afgerond?

A

na het tweede levensjaar

29
Q

het vaststellen van een bepaalde volgorde in het verschijnen van fundamentele bewegingsactiviteiten blijkt niet eenvoudig. wat lijkt hier een grote rol in te spelen?

A

cultureel bepaalde leerervaringen

30
Q

veel wetenschappers zeggen dat er wel degelijk een universele ontwikkelingsvolgorde is bij de motorische ontwikkeling, maar over leeftijd wordt niet gesproken.
Williams en Haywoord spreken wel over leeftijden. sommige anderen proberen zelfs te verklaren waaruit deze leeftijdsveranderingen bestaan. welk model is hier populair voor en hoe werkt dit model?

A

het piramidemodel
de leeftijdsveranderingen zijn hier niet beschreven als enkelvoudige motorische mijlpalen, maar als algemene motorische ontwikkelingsfasen. met toenemende leeftijd worden de motorische gedragingen dus steeds complexer en van een hiërarchisch hoger niveau, vandaar de piramide.

31
Q

wat zijn fundamenteel motorische taken/vaardigheden

A

dit zijn bewegingsactiviteiten die een onderdeel vormen van motorische spel- en sportvaardigheden.

32
Q

wat wordt bedoelt met de kwalitatieve veranderingen van fundamenteel motorische taken?

A

dat deze taken faseovergangen ondergaan

33
Q

Wickstrom geeft nauwkeurige, kwalitatieve beschrijvingen van de fasesequenties voor een aantal fundamenteel motorische taken. de ontwikkeling van elke fundamenteel motorische taak kan volgens hem beschreven worden adhv drie hoofdstadia:

A
  1. het minimale bewegingspatroon (eenvoudigste vorm)
  2. het volwassen of volgroeide bewegingspatroon (eindvorm)
  3. de sportvorm
34
Q

fundamenteel motorische taken worden ingedeeld in drie categorieën:

A
  1. locomotie (voortbeweging)
  2. manipulatie (objectconrole)
  3. stabiliteit (lichaamsevenwicht)
35
Q

noem zes fundamenteel motorische taken die vallen onder de categorie locomotie

A

lopen
hardlopen
springen
hinkelen
zwemmen
klimmen

36
Q

noem 2 fundamenteel motorische taken die vallen onder de categorie manipulatie

A

vangen
andere activiteiten met een bal (stuiteren, schoppen)

37
Q

noem twee fundamenteel motorische taken die vallen onder de categorie stabiliteit

A

balanceren
werpen

38
Q

Robertson creëerde het componentenmodel van intra-taalontwikkeling. leg uit wat dit model inhoud

A

Het componentenmodel van intra-taakontwikkeling stelt dat de ontwikkeling van bewegingspatronen niet altijd in één keer verbetert, maar dat individuele onderdelen van de beweging wel kunnen verbeteren in verschillende fasen.

39
Q

waarvan zijn veel kwantitatieve veranderingen in de motorische vaardigheden het gevolg van?

A

van omgevingsinvloeden

40
Q

wanneer lijken endogene factoren geen doorslaggevende rol meer te spelen in de motorische ontwikkeling?

A

vooral na het vijfde jaar

41
Q

noem drie endogene factoren die invloed hebben op de motorische ontwikkeling van kinderen
(en ook wat de invloed dan is)

A
  1. bewegingen van de foetus in de baarmoeder
    deze zijn significant gerelateerd aan de motorische ontwikkeling tijdens het eerste levensjaar
  2. premature baby’s
    deze vertonen over het algemeen een vertraagde motorische ontwikkeling
  3. het lichaamsgewicht (beïnvloed door erfelijke factoren)
    dit speelt een rol bij de motorische ontwikkeling.
42
Q

kan er gemakkelijk een voorspelling gedaan worden van motorisch gedrag (in de toekomst) als er gekeken wordt naar huidig motorisch gedrag?

A

studies die dit doen zijn nauwelijks aanwezig. er m ag weinig verwacht worden van de poging om uit de vroege motorische prestaties de latere prestaties te voorspellen