Inleiding orthopedagogiek - literatuur college 4 Flashcards

1
Q

delinquent

A

bedrijver van een strafbaar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

delinquentie

A

begaan van misdaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

delict

A

strafbaar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

overtredingen

A

licht strafbare feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

misdrijven

A

ernstige strafbare feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de definitie van strafbare feiten is een socio-legaal construct. leg uit wat hiermee bedoelt wordt

A

de definitie ligt niet vast en is afhankelijk van de tijd en context. het begrip wordt op een bepaald moment en in een bepaalde maatschappij en cultuur gedefinieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de doelen van het jeugdstrafrecht

A
  1. herstel van rechtsorde
  2. verhogen veiligheid
  3. opvoeding van de jeugdige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een uitgebreide definitie van delinquent gedrag?

A

een continuüm van gedragingen waarbij een inbreuk wordt gepleegd op regels, normen en weten en/of schade wordt berokkend aan individuen of de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voor het typeren van de aard van delicten wordt de volgende indeling gebruikt:

A
  1. gewelds- en zendendelicten
  2. eigendoms- en vermogensdelicten
  3. vernieling en delicten tegen de openbare orde
  4. verkeersdelicten
  5. drugsdelicten
  6. statusdelict (gedragingen die op zich geen delicten zijn maar wel reden tot gerechtelijke interventie kunnen worden indien ze verbonden zijn aan de status van de persoon, zoals kopen van alcohol onder de 18)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vertel iets over de prevalentie van jeugdcriminaliteit bij jeugdigen onder de 12 jaar

A

antisociaal gedrag op jonge leeftijd is een belangrijke voorspeller voor later delinquent gedrag. dit gedrag onder deze leeftijdsgroep lijkt zeldzaam te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vertel iets over de prevalentie van jeugdcriminaliteit bij jeugdigen van 12 tot 18 jaar

A

tijdens deze periode neemt de prevalentie van jeugddelinquentie toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vertel iets over de prevalentie van jeugdcriminaliteit bij jeugdigen van 18 tot 25 jaar

A

het aantal plegers van delinquenties in deze leeftijdsgroep stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

er is een afname van het aantal daders van lichtere en veelvoorkomende delicten onder de 12 tot 18 jarigen. er zijn verschillende verklaringen mogelijk voor deze daling:

A
  1. registratie-effecten
    veranderingen in het werkproces van de politie
  2. crime-debut hypothese
    toegenomen beveiliging dus meer risico om gepakt te worden
  3. sociale media hypothese
    gevolg van digitalisering
  4. sociaal-culturele houding hypothese
    veranderende houding van jongeren en ouders ten aanzien van risicogedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geef de definities van de volgende benamingen:
first offenders / meerplegers / veelplegers of recidivisten / chronische delinquenten

A

first offenders: jongeren tegen wie één proces verbaal is opgemaakt
meerplegers: twee tot vijf keer proces verbaal
veelplegers of recidivisten: meer dan vijf keer proces verbaal
chronische delinquenten: meest ernstige en gewelddadige delicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uit onderzoek over de oorzaken van delinquent gedrag kunnen de volgende conclusies worden getrokken: (6)

A
  1. vroege beginleeftijd voorspelt een relatief lange en intensieve criminele loopbaan
  2. er is een chronologisch, opeenvolgend verloop in antisociaal gedrag van de kindertijd tot in de asokleacentie en volwassenheid
  3. delinquenten tot in de late tienerjaren worden gepleegd met anderen, daarna voornamelijk alleen
  4. verschillende motieven voor delinquent gedrag maar vanaf 20 jaar zijn er veel doelgerichte motieven
  5. verschillende delicten worden over verschillende leeftijden gepleegd
  6. delinquent gedrag neemt in diversiteit toe tot 20 jaar, hierna zijn de delicten minder divers en meer gespecialiseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waardoor kan volgens de risicofactorenbenadering de ontwikkeling en het in stand blijven van antisociaal probleemgedrag verklaard worden?

A

door verschillende risico- en beschermende factoren

17
Q

dosis-responsrelatie

A

hoe groter het aantal risicofactoren, hoe kleiner het aantal beschermende factoren en hoe groter de kans is dat jeugdigen problematisch gedrag laten zien

18
Q

statische factoren

A

hebben betrekking op factoren en omstandigheden die niet veranderd kunnen worden door middel van behandeling

19
Q

dynamische factoren

A

omvatten gebeurtenissen die wel veranderbaar zijn

20
Q

noem de acht mest relevante risicofactoren (the central eight)

A
  1. geschiedenis van antisociaal gedrag
  2. antisociale persoonlijkheidstrekken
  3. antisociale waarneming
  4. antisociale contacten
  5. slechte opvoeding en/of verzorging en/of toezicht
  6. slechte prestaties op school/werk
  7. weinig betrokkenheid in antidelinquente vrijetijdsactiviteiten
  8. misbruik van alcohol, drugs en andere middelen
21
Q

risicotaxatie-instrumenten

A

instrumenten die delinquent gedrag en de risico- en beschermende factoren die daarbij een rol spelen bij individuen in kaart brengen

22
Q

risicotaxatie instrumenten kunnen op twee manieren worden toegepast om een voorspelling te dien over toekomstig delinquent gedrag:

A
  1. actuariële methode
    baseert zich op dossierinformatie (hoe meer risicofactoren, hoe groter het delictrisico)
  2. gestructureerde klinische taxatie
    baseert zich op een combinatie van dossierinformatie en klinisch oordeel.
23
Q

wat is een nadeel van de actuariële methode

A

deze heeft vaak weinig aanknopingspunten voor behandeling, omdat deze overwegend gebaseerd is op niet-veranderbare risicofactoren

24
Q

op welke twee dingen kunnen interventies gericht zijn?

A

op de preventie van het ontwikkelen van delinquent gedrag
op het stoppen van bestaand delinquent gedrag

25
Q

twee typen interventies

A

niet-justitiële interventies (voorkomen)
justitiële interventies (stoppen, maatregelen treffen)

26
Q

interventies voor jeugdigen met delinquent gedrag die in de databank van NJI zijn opgenomen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen:

A
  1. interventies gericht op de preventie
  2. interventies gericht op beginnende/lichte vormen
  3. interventies gericht op delinquent gedrag
27
Q

wat kan je zeggen over de effectiviteit van interventies

A

recente studies laten zien dat interventies gericht op de behandeling van delinquent gedrag bij jeugdigen samenhangen met betere uitkomsten dan interventies die vooral zijn gericht op dwang en controle

28
Q

studies naar “wat werkt” in de hulpverlening verwijzen naar algemeen werkzame factoren en specifiek werkzame factoren die van invloed zijn op de geboden hulpverlening.
1. wat zijn algemeen werkzame factoren
2. wat zijn specifiek werkzame factoren

A
  1. factoren die van invloed zijn op de geboden hulpverlening, ongeacht de doelgroep of het type hulpverlening
    Voorbeelden van algemeen werkzame factoren zijn een goede therapeutische relatie, een gestructureerd behandelplan, het betrekken van de cliënt bij de behandeling en het bieden van empathie en steun.
  2. zijn alleen van belang bij bepaalde doelgroepen of typen interventies
    Voorbeelden van specifiek werkzame factoren zijn bijvoorbeeld het gebruik van cognitieve gedragstherapie bij angststoornissen, medicatie bij psychiatrische aandoeningen of het betrekken van de omgeving bij de behandeling van verslavingsproblematiek.
29
Q

voor het verminderen van delinquent gedrag worden een aantal principes van effectieve behandeling onderscheiden:

A
  1. risico-classificatieprincipe
    it principe houdt in dat er een inschatting wordt gemaakt van het risico dat een persoon opnieuw delinquent gedrag zal vertonen. Hierbij wordt rekening gehouden met factoren zoals de ernst van de gepleegde delicten, het criminele verleden van de persoon, en eventuele psychische problemen of verslavingen. Op basis van deze inschatting kan er een passend behandelplan worden opgesteld
  2. criminogene behoeftenprinipe
    dit principe houdt in dat er wordt gefocust op de factoren die bijdragen aan delinquent gedrag. Dit kunnen bijvoorbeeld problemen zijn op het gebied van sociale vaardigheden, impulscontrole of denkpatronen. Door deze criminogene behoeften aan te pakken, kan het delinquent gedrag verminderen.
  3. responsiviteitsprincipe
    dit principe houdt in dat de behandeling zo goed mogelijk moet aansluiten bij de persoon en diens behoeften. Hierbij wordt rekening gehouden met factoren zoals leeftijd, geslacht, intelligentie en culturele achtergrond.
  4. behandelingsmodaliteitsprincipe
    dit principe houdt in dat er wordt gekeken naar de meest geschikte vorm van behandeling voor de persoon in kwestie. Dit kan bijvoorbeeld groepstherapie, individuele therapie, of een combinatie hiervan zijn
  5. principe van programma-integriteit
    it principe houdt in dat de behandeling op een consistente en gestructureerde manier wordt uitgevoerd, conform de vastgestelde behandelmethoden en -procedures. Hierbij wordt ook gelet op de kwaliteit van de behandelaars en de omgeving waarin de behandeling plaatsvindt.
30
Q

Risk-Need-Respontivity (RNR) model

A

dit model wordt as primaire richtlijn gehanteerd voor diagnostiek en behandeling van delinquenten.

31
Q

er blijken drie factoren cruciaal voor een grotere effectiviteit van een bepaalde interventie of bepaald programma:

A
  1. hanteren van een therapeutische benadering
  2. toepassing van specifieke interventies op degenen die geschiedenis hebben en/of een hoog risico hebben op toekomstig delinquent gedrag
  3. een goede programma-integriteit