Motorische ontwikkeling - hoorcollege 3 Flashcards

1
Q

epigenetica

A

dit is het vakgebied binnen de genetica dat de invloed van genen en erfelijkheid bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bij welke visie sluit epigenetica aan?

A

bij de nativistische visie, omdat het zich vooral focust op nature in het nature-nurture debat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar gaat empiristen vanuit (in tegenstelling tot de nativisten)

A

dat omgeving een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. gaan empiristen uit van de beyond of during benadering?
  2. gaan nativisten uit van de beyond of during benadering?
    geef ook een korte toelichting
A
  1. during benadering, deze benadering gaat ervan uit dat achterstanden die zijn opgelopen binnen kritieke perioden ingehaald kunnen worden (en dat omgeving hierbij dus een grote rol speelt)
  2. beyond benadering, deze benadering gaat ervan it dat de achterstanden die zijn opgelopen binnen de kritieke perioden niet meer ingehaald kunnen worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fylogenetische activiteiten

A

dit zijn activiteiten die belangrijk zijn voor de instandhouding van de evolutie van de soort.
denk aan: de ontwikkeling van anatomische kenmerken, zoals de rechtopstaande houding en de vergrote hersenen van de mens, die bijdragen aan onze unieke vaardigheden en capaciteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ontogenetische activiteiten

A

ontogenetische activiteiten hebben betrekking op de ontwikkeling van individuen binnen een soort. denk aan het aanleren van taal, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het leren omgaan met emoties en stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg uit wat het onderzoek van McGraw (bij Jimmy en Johnny) inhield en op welke manier dit de strikte rijpingsvisie van het nativisme ontkracht

A

het onderzoek werd uitgevoerd op de eeneiige tweeling Johnny en Jimmy. er werd gekeken naar de ontwikkeling van Johnny (die motorisch getraind werd) en Jimmy (die verbleef in een box, en kreeg dus geen training).
de training heeft geen effect gehad op de fylogenetische activiteiten maar wel op de ontogenetische activiteiten. hierbij werd een positief effect aangetoond bij Johnny.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is cross-sectioneel onderzoek

A

hierbij worden verschillende kinderen van verschillende leeftijden met elkaar vergeleken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

noem een voordeel van cross-sectioneel onderzoek

A

deze experimenten zijn bij gemakkelijk uitvoerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

noem een nadeel van cross-sectioneel onderzoek

A

het ‘gemiddelde kind’ bestaat niet. hierdoor kan men niet spreken van causaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is longitudinaal onderzoek

A

hier wordt het kind op verschillende leeftijden geobserveerd. zo’n onderzoek duurt dus enkele jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noem een voordeel van longitudinaal onderzoek

A

men krijgt zicht op de verandering en individuele verschillen waardoor een ontwikkelingsverloop correcter te verwoorden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem 3 nadelen van longitudinaal onderzoek

A
  1. het kost veel geld
  2. kost veel tijd
  3. veel kans op uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bij longitudinaal onderzoek is er vaker sprake van selectieve uitval. wat houdt dit in?

A

deelnemers met het te onderzoeken kenmerk doen niet langer mee aan het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

leg kort uit wat de empirische visie inhoud

A

ontwikkeling wordt bepaald door exogene actoren zoals ervaring, opvoeding en leren.
het gevolg hierbij is dat genotypische factoren (erfelijkheid/constitutie) worden genegeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de visie van de extreme empiristen

A

deze negeren de endogene factoren volledig. maar dit gebeurt tegenwoordig niet meer

17
Q

er zijn twee belangrijke voorlopers die bij de empirische benadering horen:

A

John Locke (tabula rasa)
John Wason (kinderen zijn volledig leerbaar)

18
Q

wat is het kerndebat in de nature-nurture discussie

A

is gedrag aangeboren?

19
Q

binnen de empirische benadering is ontwikkelen feitelijk hetzelfde als leren. leg dit uit

A

door ontwikkeling leert een kind nieuwe vaardigheden, zijn gedrag aan verschillende contexten aan te passen en problemen op te lossen die het kind eerder niet kon.
leren is volgens empiristen min of meer permanente verandering in gedrag die optreedt in een relatief korte tijdsspanne door invloeden van buitenaf

20
Q

motorisch gedrag bij baby’s onderzoeken is lastig, waarom?

A

omdat baby’s geen ja en nee kunnen zeggen

21
Q

doordat baby’s geen ja of nee kunnen zeggen, zijn er verschillende onderzoeksmethodes waarmee leren onderzocht kan worden bij hele jonge kinderen. Noem er vier:

A
  1. het habituatie paradigma
  2. directe methode
  3. het mobiel-paradigma
  4. little Albert
22
Q

het habituatie paradigma

A

met dit paradigma wordt gekeken of een kind onderscheid kan maken tussen verschillende objecten en kleuren. hierbij wordt het kijkgedrag geobserveerd. na herhaald tonen van eenzelfde stimulus neemt de interesse af = habituatie.
bij een nieuwe stimulus treedt er weer hernieuwde interesse op

23
Q

de directe methode

A

het kan zijn dat een baby geen verschil kan zien (in bijv kleur) maar is dit wel zo? of is er sprake van bepaalde ‘kijkvoorkeuren’?
met EEG-onderzoek worden de hersengolven (reacties op stimuli) elektrisch gemeten. op deze manier wordt in kaart gebracht of het kind gehabitueerd is aan een stimuli of juist niet. zo kan er concreter bepaald worden of het kind onderscheid kan maken, ongeacht de kijkvoorkeur.

24
Q

het mobiel-paradigma

A

baby’s leren met hun voeten te trappelen als de mobiel beweegt. na de oefenperiode wordt er een gelijke of andere mobiel getoond aan de baby’s. bij herkenning (habituatie) trappelen baby’s meer dan wanneer een mobiel niet herkend wordt.

25
Q

little Albert

A

dit is een voorbeeld middels het leren van klassieke conditionering
niet-aangeboren gedrag wordt aangeleerd door het koppelen van een ongeconditioneerde stimulus (konijn) aan een geconditioneerde stimulus (eng geluid). op deze manier is er bij Albert aangeboren angst gekoppeld aan het konijn.
Albert is uiteindelijk overleden aan de gevolgen van hydrocephalus omdat hij zo angstig was geworden.

26
Q

door middel van the visual cliff wilden onderzoekers antwoord op de vraag of dieptezien is aangeboren of niet. leg kort uit wat het onderzoek inhield en wat de conclusie was

A

baby’s jonger dan zes maanden (geen kruipers) staken de ‘cliff’ over de glazen plaat gemakkelijk over, vermoedelijk omdat zij hun ouders heel erg vertrouwen. hun hartslag was namelijk lager.
baby’s tussen de zes en veertien maanden (kruipers) weigerden om over de diepe zijde te kruipen.
dieptezien is dus functioneel op het moment dat de baby kruipt en is vermoedelijk dan ook aangeleerd door dergelijke prikkels uit de omgeving.