June 2020 Flashcards
white
wit
yellow
geel
orange
oranje
pink
roze
red
rood
brown
bruin
green
groen
blue
blauw
purple
paars
gray
grijs
black
zwart
family
de familie
child
het kind, de kinderen
son
de zoon
daughter
de dochter
brother
de broer
grandchild
het kleinkind
aunt
de tante
uncle
de oom
cousin
de neef, nicht
nephew
de neef, neven
niece
de nicht, nichten
friend
de vriend
acquaintance
de kennis
acquaintance 2
de bekende
classmate
de klasgenoot
relationship (love)
de verkering
in love
verliefd
engaged
verloofd
to marry
trouwen
to divorce
scheiden
divorced
gescheiden
to wonder
zich afvragen
to be located
zich bevinden
to be annoyed
zich ergeren
to behave
zich gedragen
to be embarrassed
zich generen over
to feel good
zich goed voelen
to be in a hurry
zich haasten
to remember
zich herinneren
to recover
zich herstellen
to be ashamed of
zich schamen voor
to be wrong about
zich vergissen in
to happily look forward to
zich verheugen op
to oversleep
zich verslapen
to introduce
zich voorstellen
to get dressed
zich aankleden
to amuse o.s.
zich amuseren
to move
zich bewegen
to be agitated about
zich opwinder over
to shave
zich scheren
to cut
zich snijden
to get undressed
zich uitkleden
to defend o.s
zich verdedigen
to change clothes
zich verkleden
to apologize
zich verontschuldigen
to hide from
zich verschuilen
to get bored
zich vervelen
to feel
zich voelen
to wash o.s.
zich wassen
to hide o.s
zich verbergen
brother-in-law
de zwager
mother-in-law
de schoonzus
I’m sorry
het spijt me
excuse me
pardon
dog
de hond
secondary
middelbare
Germany, German, German lang
Duitsland, Duitser, Duits
England, Englishman, English
Engeland, Engelsman, Engels
France, Frenchman, French lan
Frankrijk, Fransman/Francaise, Frans
Netherlands, Dutchman, Dutch
Nederland, Nederlander,dse, Nederlands
Sweden, Swede, Swedish
Zweden, Zweed, Zweeds
Belgium, Belgian, nationality
Belgie, Belg, Belgisch
age
leeftijd
nationality
nationaliteit
profession
beroep
height
lengte
tall
lang
to talk
praten
to rent
huren
to bake
bakken
to run
rennen
to write
schrijven
to travel
reizen
to paint
verven
to blush
blozen
to sit
zitten
to find
vinden
to study
studeren
to go walking
wandelen
to shop
winkelen
to change
veranderen
to try
proberen
to congratulate
feliciteren
to whisper
fluisteren
to hit
slaan (sla, slaat, slaat)
to stand
staan (sta, staat, staat)
to cut
snijden
to drive
rijden
to love
houden
to suffer
lijden
to translate
vertalen
to answer
antwoorden
to sew
naaien
to promise
beloven
now
nu
here
hier
great
uitstekend
see you later
tot straks
see you next week
tot volgende week
to understand
verstaan
together
samen
to think
denken (denkt denkt, denkt, dacht/en, gedacht)
to wait for
wachten op (wacht, wacht, wacht, wachtte/n, gewacht
any more
niet meer
stupid
stom
last
vorig
year
het jaar
back to
terug naar
but
maar
happy
blij
kind, nice
aardig
nice, fun
leuk
funny
grappig
friendly
vriendelijk
nice, likable
sympatiek
well-behaved (child, dog)
braaf
cozy
gezellig
cheerful
vrolijk
happy in life, lucky
gelukkig
sensible
verstandig
enjoying life
genieten
sad
verdrietig
very sad
triest
angry
boos op
more angry
kwaad op
furious
woedend op
short-tempered
driftig
shy
verlegen
afraid
bang
scared
angstig
guilty
schuldig
tired 1
moe
tired 2
vermoeid
exhausted
uitgeput
jealous
jaloers
like/love
houden van
to be loved
gelief zijn
to be in love
verliefd zijn
to be hopeful
hoop hebben
boring (movie, situation)
saai
proud
trots
to be sorry
spijt hebben
to be embarrassing (situation)
genant zijn
happily surprised
verrast
to trust
vertrouwen hebben
to have pity
medelijden hebben
brave
moedig
surprised, astonished
verbaasd
sensitive
gevoelig
nervous (for a test, etc)
zenuwachtig
nervous
nerveus
crazy
gek
to be confused
in de war zijn
in a bad mood
chagrijnig
stuck up
hoogmoedig
careful
voorzichtig
patient
geduldig
tense (before smth happens)
gespannen
relaxed
ontspannen
irritated
geirriteerd
difficult (person, child)
lastig
generous
vrijgevig
stingy
gierig
elegant
elegant
greedy
hebzuchtig
satisfied
tevreden
startled, shocked
geschrokken (schrikken)
to feel terrific
zich goed/geweldig voelen
responsible
verantwoordelijk
wondering, surprised
verwonderd
nosy
nieuwsgierig
arrogant
arrogant
who
wie
what
wat
that
dat
this
dit
which
welke
this 2
deze
that 2
die
where
waar
there
daar
when
wanneer
then (future and past)
dan
then (past)
toen
while
terwijl
how
hoe
like this
zo
how much/many
hoeveel
flower
de bloem/en
why
waarom
that’s why
daarom
because
want, omdat
but
maar
except
behalve
to get up
opstaan
to have breakfast
ontbijten
to brush teeth
tanden poetsen
to brush hair
haar kammen
to do homework
huiswerk doen
clock
de klok
hour
het uur
minute
de minuut
how long?
hoe lang?
neighborhood
de buurt
to shower
douchen
usually
gewoonlijk
pencil
het potlood
to lose
verliezen ( verloren)
to swim
zwemmen
to skate
schaatsen
to iron
strijken (gestreken)
to fall asleep
in slaap vallen
to go to bed
slapen gaan
to climb
klimmen (, geklommen)
to cook
koken
0
nul
1
een
2
twee
3
drie
4
vier
5
vijf
6
zes
7
zeven
8
acht
9
negen
10
tien
11
elf
12
zwaalf
13
dertien
14
veertien
15
vijftien
20
twintig
21
eenentwintig
30
dertig
40
veertig
50
vijftig
80
tachtig
90
neventig
100
honderd
200
tweehonderd
1000
duizend
60000
zestigduizend
million
miljoen
month
de maand
to swap
inruilen
too little
te weinig
in any case
in elk geval
to use as
gebruiken als
near(by)
dichtbij
sometimes
soms
almost
bijna
every day
elke dag
also
oog
offer
de aanbieding
to offer
aanbieden (bood aan, aangeboden)
without a doubt
zonder twijfel (de)
most
meest
of course
natuurlijk
painting
het schilderij(en)
to call/phone (s.o)
bellen naar
to tell, relate about
vertellen (vertelde, verteld) over
morning
de ochtend
in the morning
’s ochtends
to wake up
wakker worden
through/by means of
door
hall/cooridor
de gang
to wash
wassen (waste, gewassen)
sink
de wasbak
to dry
drogen (drogde, gedroogd)
towel
de handdoek
stairs
de trap
(to) downstairs
(naar) beneden
to make breakfast
het ontbijt klaarmaken
to eat (up)
(op)eten (at, gegeten)
(front) hall
de hal
get, take, pick up, catch
pakken (pakte, gepakt)
coat
de jas
coat rack
de kapstok
inner city
de binnenstad
to greet
groeten
to take the elevate
de lift nemen
floor/story
de verdieping
coffee break
het koffiepauze
to get coffee
koffie halen (haalde, gehaald)
further, more
verder
meeting
de vergadering
client
de klant(en)
to buy groceries
boodschappen doen
dinner
het avondeten
lunch
het middageten
in the evening
’s avonds
to watch a movie
een film kijken
egg
het ei
chicken
de kip
wine
de wijn
fruit
het fruit
sugar
de suiker
cheese
de kaas
pasta
de pasta
strawberry
de aardbei
tomato
de tomaat
orange
de sinaasappel
banana
de banaan
tasty
lekker
while
terwijl
whether/if
of
although
hoewel
since
sinds
so that
zodat
without
zonder dat
so, thus
dus
to pick up (people)
halen
to teach
leren
to know (smth)
weten (wist, geweten)
to know (s.o)
kennen (kende, gekend)
pencil
het potlood
there is/are
er is/zijn
back to
terug naae
to need (smth)
nodig hebben
to break
breken (gebroken)
to kill
doden
to lose
verliezen (verloren)
lots of people
vele mensen
pen
de pen
iron (thing)
strijkijzer
pants
het broek
key
de sleutel
in the beginning
in het begin
in the end
aan het eind
everyone
iedereen
nobody
niemand
quickly
snel
gift
cadeau
to have a headache
hoofdpijn hebben
to go on vacation
op vacantie gaan
quite
erg
want
nat
to rain
regenen
discount
de korting
far
ver
soup
de soep
meal
maaltijd
vegetables
de groente
glass
het glas
salt
het zout
plate
het bord
to be thirsty
dorst hebben
pepper
de peper
mouse
de muis
bird
de vogel
cat
de kat
animal
het dier
person
de mens
to get into a vehicle
instappen
to hand in
inleveren
to leave
weggaan
to observer/perceive
waarnemen
to introduce
voorstellen
to write prescription/law
voorschrijven
to prepare
voorbereiden
to tie something
vastmaken
to turn off (lights)
uitdoen
to agree to do smth/promise
toezeggen
to go back
terugkeren
to return item/child
terugbrengen
to clean
schoonmaken
to persuade
overhalen
to take care of ppl that need care
opvangen
pls stop
ophouden
to go (sep)
opstappen
to get up (in the morning, from a chair)
opstaan
to watch out, babysit
oppassen
to pick up (object)
oppakken
to pay attention
opletten
to pick up (child, parcel)
ophalen
to grow up
opgroeien
to give up
opgeven
to unlock/open
opendoen
to call
opbellen
to put down (standing)
neerzetten
to put down (lying)
neerleggen
to check
nakijken
to let go
loslaten
to prepare 2
klaarmaken
to register
instoppen
street
de straat
road
de weg
highway
de snelweg
car
de auto
bus
de bus
train
de trein
tram
de tram
stopping place
de halte
boat
de boot
airplane
het vliegtuig
airport
het vliegveld
port
de haven
pharmacy
de apotheek
swimming pool
het zwembad
sports hall
de sporthal
police station
het politiebureau
university
de universiteit
traffic
het verkeer
public transport
het openbaar vervoer (het ov)
chip card
de ov-chipkaart
to understand
begrijpen (begreep, begrepen)
fewer
minder
inhabitant
de inwoner
government
de regering
important
belangrijk
rural
landelijk
to the north of
ten noorden van
southern
zuidelijk
the western part
het westelijke deel
the east
het oosten
country
het land
one (impersonl)
men
dutch-speaking
Nederlandstalig
kingdom
het koninkrijk
border
de grens
approx
ongeveer
bilingual
tweetalig
pig
het varken
horse
het paard
sheep
het schaap
summer
de zomer
spring
de lente
winter
de winter
fall
de herfst
duck
de eend
turtle
de schildpad
cow
de koe
elephant
de olifant
rabbit
het konijn
deer
het hert
bear
de beer
goose
de gans
owl
de uil
crab
de krab
spider
de spin
bird
de vogel
rhino
de neushoorn
tail
staart
horn
de hoorn
fork
de vork
de perzik
spoon
de lepel
fortunately
gelukkig
unfortunately
helaas
last
laatste
cigarette
sigaret
enough
genoeg
do you have a light
heb je een vurrtje?
really?
echt waar?
never
nooit
sick
ziek
to send
sturen
letter
de brief
herring
de haring
attic
de zolder
refrigerator
de koelkast
apricot
de abrikoos
peach
de perzik
onion
de ui
plum
de pruim
afterwards (2)
nadien, daarna
although
alhoewel (inversion)
however (adv)
echter
if / when
als (inversion)
in case of, in the event of
indien (inversion)
if, provided that
mits (inversion)
unless
tenzij (inversion)
nevertheless, despite that, regardless (adv) 2
desondanks, niettemin
in a minute
zo (ik kom zo)
hence, therefore (adv)
vandaar
from there, thereof (adv)
daarvan
of it (adv)
ervan
since, because (conj)
angezien (inversion)
because, as , whereas
daar (inversion)
apart from that (adv)
daargelaten
since then (adv)
sindsdien
that’s why
daarom
pro, approving of
voor
before (adv) 2
eer, alvorens
verb
werkwoord
to listen
luisteren
big
groot
dirty
vies
brussel sprouts
spruitjes
beautiful
mooi
ugly
lelijk
interesting
interessant
rich
rijk
dark
donker
light
licht
heavy
zwaar
hard, loud, fast
hart
soft, quiet, slow
zacht
slow
langzaam
lovely, sweet
lief
naughty
stout
cold
koud
expensive
duur
low
laag
cheap
goedkoop
hot
heet
which day (of the week)?
welke dag van de week
Monday
maandag
Tues
dinsdag
Wed
woensdag
Thu
donderdag
Fri
vrijdag
Sat
zaterdag
Sun
zondag
moon
de maan
Jan
januari
Feb
februari
March
maart
Apr
april
May
mei
June
juni
July
juli
Aug
augustus
Sept
september
Oct
oktober
Nov
november
Dec
december
year
het jaar
season
het seizoen
pear
de peer
ball
de bal
sock
de sok
pot
de pan
comb
de kam
lobster
de kreeft
monkey
de aap
wall
de muur
wave
de golf
goose
de gans
dove, pigeon
de duif
bath
het bad, de baden
roof
het dak, de daken
hole
het gat, de gaten
path
het pad, de paden
lock
het slot, de sloten
city, town
de stad, de steden
ship
het schip, de schepen
table
de tafel
blanket
de deken
broom
de bezem
wheel
het wiel
shoe
de schoen
leaf
het blad, de bladeren
calf
het kalf, de kalveren
lamb
het lam, de lammeren
can i help you?
kan ik u helpen?
how can i be of service?
waar kan ik u mee van dienst zijn?
what would you like
wat mag het zijn?
I would like…
ik wou graag…
that is very cheap
dat is erg goedkoop
2 euro each
twee euro per stuk
potato
de aardappel
minced meat
het gehakt
(smoked) sausage
de (rook)worst
salad, lettuce
de sla
garlic
de knoflook
spice, herb
het kruid
butter
de roomboter
sauce
de saus
fries
de patat (pl)
candy
de snoep
pastries
het gebak
anything else?
anders nog iets?
3 euros all together
3 euro alles bij elkaar
you’re welcome
tot uw dienst
that doesn’t matter
dat is niet erg
palace
het paleis
image
de afbeelding
stamp
de postzegel
also
eveneens
often
vaak
theater
de schouwburg
time (a few times)
keer (een paar keer)
4 yrs ago
vier jaar geleden
behind
achter
next to
naast
up, upstairs
boven
below
onder
at, on top
op
between
tussen
the middle
het midden
against
tegen
around
rond
since
sinds
in front of
voor
through
door
to be supposed (to do smth)
horen te doen
to be about to (do smth)
komen te doen
to seem (with certainty)
blijken
to seem (not with certainty)
lijken
to seem
schijnen
to claim (to do smth)
beweren te doen
to have (to do) with a date
hebben te doen
to hope (to do)
hopen te doen
to mean to do
menen te doen
to wish to do
wensen te doen
don’t want, have to do
hoeven niet te doen (alway with neg)
to prevent from doing
voorkomen te doen
to encourage to do
aanmoedigen te doen
to intend to do
bedoelen te doen
to promise to do
beloven te doen
to order to do
bevelen te doen
to strive to do
streven te doen
to long to do
verlangen te doen
to request to do
verzoeken te doen
to ask to do
vragen te doen
to order/say to do
opdragen te doen
to try to do
proberen te doen
