Jan 2021 Flashcards
Sale! Everything must go!
Uitverkoop! Alles moet weg!
to be worth
waard zijn
to stop (doing something) sep
ophouden met doen
to agree on, arrange (a date)
afspreken
brand
het merk
department (in a store)
de afdeling
clothing store
de kledingzaak
to participate
meedoen
to hold (tightly)
vasthouden
to fall over
omvallen
receipt
de bon
if that is allowed
als dat mag
the check/bill
de rekening
to explain (sep)
uitleggen
despite (prep)
ondanks
What big teeth you have!
Wat heeft u een grote tanden!
on the weekend
in het weekend
adjective
het bijvoegelijk naamwoord
preposition
het voorzetsel
another round!
nog een rondje!
excess, extra
buitensporig
to achieve, perform
presteren
to cancel
afzeggen
to discuss
discussiëren
fireplace
de schorsteen
gently
zachtjes
snowflake
de sneeuwflok
(dog) collar
de halsband
to radiate, shine
stralen
to protect, shelter
beschutten
branch
de tak
fir tree
de spar
collar (coat)
de kraag
a long time
een hele poos
straw (in hay)
het stro
wizard
de tovenaar
to reward
belonen
toys
het speelgoed
to slide
glijden
pipe, tube
de buis
to burp
een boer laten
boeren
to fart
een wind laten
there’s nothing left
er is niets meer over
go quickly
haasje repje
kitchen garden
de moestuin
to keep, store
bewaren
to hurry up
opschieten
to charge (phone), load up
opladen
what’s taking so long?
waar blijf je toch?
what’s your plan?
wat zijn jullie van plan?
very much needed
hard nodig hebben
it’s good
het is picobello
in case
voor het geval dat
tough, rugged
stoer
to scratch, scrape
krassen
to take away food
eten afhalen
fireworks
het vuurwerk
new years eve
oud en nieuw
oudejaarsavond
happy new year
een fijne jaarwisseling
gelukkig nieuwjaar
icicle
de ijspegel
I have no one to love
Ik heb niemand om van te houden
I give an answer without thinking
Ik geef zonder na te denken een antwoord
to forget to
vergeten om te
to try to do
proberen te doen
to start to do
beginnen te doen
to learn to do
leren om te doen
to ask to do
vragen om te doen
to lock the door
de deur op slot doen
half
de helft
to promise to do
beloven om te
to force to do
zwijgen om te
to refuse to do
weigeren om te
to order to do
bevelen om te
to decide to do
besluiten om te
task
de taak
to commit a crime
een misdaad plegen
to argue, discuss, reason
beredeneren
to revere, worship
vereren
to stroll, saunter
slenteren
to approach, approximate
benaderen
to beg
bedelen
to spit
spugen
to insult, offend
beledigen
to scream, yell, screech
gillen
to exercise, practice
drillen
to broil, roast
braden
present tense
tegenwoordige tijd
to yawn
gapen
to brush, wipe, sweep
vegen
to dare to do
durven te doen
What are you looking at?
Wat sta je nu te kijken?
to appear to be
blijken te zijn
He is sleeping
Hij ligt te slapen
to degrade, lower
verlagen
to decrease, decline
verminderen
to crush, drub
stampen
good grade on the test
goed cijfer voor de test
drag and drop
slepen
cramped, narrow
nauw
frog
de kikker
to catch, capture
vatten
to cushion, dampen
dempen
cavity, pit
de put
to extinguish, put out
blussen
fire extinguisher
de brandblusser
disaster
de ramp
to brew
broeien
to clip
snoeien
to lacquer, varnish
lakken
to fire at, shell
beschieten
to drop, fade
verschieten
to advance, progress
opschieten
to pee
plassen
to experience, go thru
beleven
eel
de aal
etc.
enzovoorts (enz.)
illustration, figure
de afbeelding (afb.)
page, side
de bladzijde (blz)
chapter
het hoofdstuk (hfst.)
to be in a good mood
een goed humeur hebben
worried about
bezorgd om
Today is a sad day
Vandaag is het een verdrietige dag
I am sure
Ik weet het zeker
surprised
verrast
sad
bedroefd
to do odd jobs
klussen
shopping cart
de winkelwagen
fresh
vers
At what time does the part stop?
Hoe laat houdt het feest op?
to run into, meet
tegenkomen
attempt, try
de poging
forecast, prognosis
de voorspelling
dish
de vaat
to blackmail
afpersen
exhibit, exhibition
de tentoonstelling
chalk
het krijtje
We put the garbage in the garbage can
We stoppen het afval in de vuilnisbak
dept store
het warenhuis
past participle
voltooid deelwoord
sprinkles
de hagelslag
peanut butter
de pindakaas
doll
de pop
stimulus
de prikkel
pinecone
de dennenappel
dandelion
de paardenbloem
lonely, solitary
eenzaam
alone, by herself
in haar eentje
to keep an eye on smth
iets in de gaten houden
constant(ly), continuous(ly)
voortdurend
after a while
na een tijdje
to spray
bespuiten
to lose consciousness
bewustzijn verliezen
relieved
opgelucht
to go back on
terugschroeven
pond
de vijver
citizenship
het burgerschap
commemoration, memorial
de herdenking
marble
het marmer
usual, customary
gebruikelijk
remarkable
opmerkelijk
gradually
langzamerhand
competition, match
de wedstrijd
to eliminate, turn off
uitschakelen
to shake
scheudden
airtight
luchtdicht
mosquito
de mug
cage
de kooi
direct (conjugated) verb
de persoonsvorm`
(verb) predicate
het gezegde
subject
het onderwerp
direct object
het lijdend voorwerp
indirect object
het meewerkend voorwerp
adverbial clause
bijwoordelijke bepaling
alley, lane
de steeg
across (motion)
over … heen
under (motion)
onder … door
in between
tussen … in
through (motion)
door … heen
to ( motion)
naar … toe
to feel like doing smth
zin hebben in iets
crazy about
gek op
to ache for
verlangen naar
fond of
dol op
to be in love with
verliefd zijn op
to wonder, marvel at
zich verbazen over
to care for, watch out for
passen op
to be fresh, sassy with
brutaal zijn tegen