Dec 2024 Flashcards
1
Q
hij is erbij
A
he’s right here
2
Q
te grazen nemen
A
to nail, take down, bust
3
Q
pakweg
A
roughly, approx
4
Q
gehaaid
A
shrewd, cunning
5
Q
naar verluidt
A
reportedly
6
Q
ik maak een geintje
A
I’m joking
7
Q
eens kijken
A
take a look
8
Q
onbehaaglijk
A
uncomfortable, uneasy
9
Q
op hol geslagen
A
out of control, runaway
10
Q
goedje
A
stuff, substance
11
Q
ik zou weleens willen weten
A
12
Q
zo klaar als een klontje
A
crystal clear, plain as day
13
Q
waaghals
A
daredevil, risk-taker
14
Q
behoefte aan
daarvan is dringend behoefte
A
requirement, demand, need
15
Q
het vermogen
vermogensbelasting
A
equity, wealth, assets