HC1.4 Flashcards
1
Q
- wat is de pathogenese van endocarditis?
A
- schade aan endotheel van endocard -> deposities van fibrine en trombocyten (niet-bacteriële trombotische endocarditis) -> bacteriëmie -> bacteriën blijven hangen door adherentie -> koloniseren -> snelle bacteriële groei en depositie van fibrine en trombocyten
2
Q
- wat zijn 4 risicofactoren voor het ontwikkelen van een endocarditis?
A
- afwijkende (aangeboren) hartklep
- aanwezigheid van een pacemaker
- aanwezigheid van een kunstklep
- endocarditis in de voorgeschiedenis
3
Q
- welke 2 vormen van endocarditis zijn er?
A
- acuut endocarditis
- subacuut endocarditis
4
Q
- wat zijn verschillen tussen acuut en subacuut endocarditis?
A
- acuut: fulminant beloop (snel), hoge koorts, systemische toxiciteit, snel levensbedreigend
- subacuut: traag indolent beloop, lichte koorts, vage systemische klachten (nachtzweten, gewichtsverlies)
5
Q
- welke klachten komen voor bij endocarditis?
A
- aspecifieke klachten
- koorts 90%
- rillingen
- kortademigheid
- zwakte
- (nacht)zweten
- anorexie
- malaise
- hoesten
- huidafwijkingen
- beroerte
- misselijkheid
- hoofdpijn
- gewrichtspijn & spierpijn
6
Q
- welke bevindingen kunnen gevonden worden bij endocarditis?
A
- temp > 38*
- hartgeruis
- nierinsufficientie
- retina laesies
7
Q
- welke 5 bijzondere klinische manifestaties kunnen optreden bij endocarditis?
A
- Osler knobbeltjes: vasculitis in capillaire vaatbed als gevolg van immuuncomplexen
- Janeway laesies: micro-embolieën in huid waarin bacteriën aanwezig zijn.
- Roth’s spots: bloedinkjes met lymfocytophopingen en oedeem in het vaatbed van de retina
- splinterbloedingen: lineaire bruine strepen in het nagelbed
- trommelstokvingers: ontstaan door vermeerdering van bindweefsel in de laatste falangen.
8
Q
- wat is de hoofdcriteria voor endocarditis?
A
- positieve bloedkweken met: karakteristieke micro-organismen 2 keer aangetoond of andere micro-organismen 3 of meer keer aangetoond of 2 keer met een interval van 12 uur
- positief echocardiogram (vegetatie, abces, loslaten kunstklep) of een nieuw klepgeruis
9
Q
- welke 6 nevencriteria zijn er voor endocarditis?
A
- predispositie
- temp > 38*
- vasculaire afwijkingen (embolie (Janeway laesie), bloedingen (Roth’s spot))
- immunologische afwijkingen (Osler knobbel, reumafactor, glomerulonefritis)
- overige microbiologische/serologische aanwijzingen
- niet-karakteristieke echografische hartafwijkingen
10
Q
- wanneer kan de diagnose endocarditis met zekerheid gesteld worden?
A
- wanneer 2 hoofdcriteria aanwezig zijn óf bij 1 hoofdcriteria en 3 nevencriteria óf bij 5 of meer nevencriteria
11
Q
- wat zijn de meest voorkomende verwekkers van acuut en subacuut endocarditis bij een natieve klep en kunstklep?
A
- acuut endocarditis natieve klep: S. Aureus
- acuut endocarditis kunstklep: s. Aureus, S. Epidermidis
- subacuut endocarditis natieve klep: vergroenende streptokokken (streptococcus viridans), Enterococcus faecalis, HACEK groep (s. Aureus)
- subacuut endocarditis kunstklep: s. Aureus, s. Epidermis
12
Q
- wat is de behandeling van endocarditis?
A
- langdurig (gem 6 weken), intraveneus en in hoge doses, bij voorkeur met bactericide middelen (zoals ß-lactam antibiotica)
13
Q
- wat zijn indicaties voor chirurgie bij endocarditis?
A
- hartfalen -> door ernstige klepinsufficiëntie
- ongecontroleerde infectie -> persisterend positieve bloedkweken ondanks adequate therapie of het ontstaan van cerebrale embolieën of aneurysmata
- preventie van embolisatie -> bij grote of persisterende vegetatie na 1 of meer embolische episoden
14
Q
- wat krijgen patiënten die eerder een endocarditis hebben doorgemaakt, die een kunstklep hebben of bepaalde aangeboren hartafwijkingen hebben?
A
- antibiotische profylaxe -> eenmalig amoxicilline 2 gram