H9.3 Flashcards
1
Q
Dreigend zouttekort
A
- Opgemerkt door macula densa van JGA
- Cellen stimuleren via prostaglandines de secretie van renine
- Remmen reninesecretie via adenosine
- Meer renine -> meer ang2 en aldosteron
- Zoutretentie
2
Q
Stoornissen x zoutretentie
A
- Hypertensie
- Oedeem
3
Q
Dreigend watertekort
A
- Opgemerkt door plasma osmolaliteit stijgt
- Osmoreceptoren in hypothalamus stimuleren ADH-afgifte door hypofyse
- ADH vertelt de nier om via AQP2 water te reabsorberen
4
Q
Stoornissen x extreme waterreabsorptie
A
- Hyponatriëmie
- Hypernatriëmie
5
Q
Osmoregulatie
A
- Grijpt in op natriumconcentratie
- Beïnvloedt osmolaliteit
6
Q
Volumeregulatie
A
- Grijpt in op Na hoeveelheid
- Beïnvloedt bloedvolume en bloeddruk
7
Q
Renale respons
A
- Als ECF daalt registreren renale baroreceptoren dat GFR daalt
- JGcellen geven meer renine af
- Ang2 en aldosteron concentraties stijgen waardoor er meer natriumreabsorptie en waterretentie plaatsvindt
- Ang2 -> PT
- Aldosteron -> distale gebieden
8
Q
Neurale respons
A
- Volumedaling van ECF wordt ook door andere baroreceptoren opgemerkt
- Zorgen via brein voor afgifte AVP
- Zorgen voor activatie sympathisch zenuwstelsel
9
Q
Cardiale respons
A
- In hart wordt daling ECF opgemerkt door atriale rekreceptoren
- Minder ANP
- Natriumexcretie geremd
10
Q
Aldosteron uit RAAS zorgt voor…
A
Natriumretentie
11
Q
Hoe natriumretentie remmen?
A
- Renineremmer
- ACE-remmer
- ARB
- Spironolactone
12
Q
ARB
A
Ang2 receptor blokkers waardoor aldosteronsecretie wordt geremd
13
Q
Spironolactone
A
- Blokkeert receptor voor aldosteron
- Bijwerking: hyperkaliëmie door blokkade kaliumsecretie
14
Q
Volumeregulatie meten
A
- Natrium in urine
- Maat voor functioneren van RAAS
15
Q
Osmoregulatie meten
A
- Urine osmolaliteit meten
- Maat voor ADH
16
Q
Stoornissen met water en zoutbalans
A
- Oedeem
- Dehydratie
- Hartfalen, septische schok, levercirrose, zwangerschap, gebruik van arteriële vasodilatoren
17
Q
Volumeregulatie
A
- ECF wordt geregistreerd door baroreceptoren in sinus caroticus, arcus aortae, atria en afferente arteriole in nier
- RAAS, AVP, sympathisch zenuwstelsel en ANP
- Korte termijn: hart en bloedvaten, bloeddruk
- Lange termijn: nier, natriumsecretie aanpassen
18
Q
Osmoregulatie
A
- Meten via osmoreceptoren in hypothalamus
- AVP en dorstprikkel
- Nier en hersenen
- Renale waterexcretie en waterinname
19
Q
RAAS
A
- Regelt verlies van water en zout en leidt tot volumedepletie
- Verlaging HMV, BD en renale hypoperfusie
20
Q
Belangrijkste effecten Ang2
A
- Aldosteron secretie via bijnier
- Vasoconstrictie
- Versterking tubuloglomerulaire feedback
- Hypertrofie van tubuluscellen (meer natrium reabsorberen)
- Stimulatie van dorst en ADH secretie in hypothalamus