Genetica Flashcards
DNA
Molecuul dat genetische informatie bevat. Bestaat uit twee strengen die in dubbele helix zijn gedraaid. Elke streng is opgebouwd uit nucleotiden met;
- een fosfaatgroep
- Een suikermolecuul
- Stikstofbase ( adenine (A), thymine (T), guanine (G) of cytosine (C)
De combinaties zijn altijd A-T en C-G
Genen
Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een specifiek eiwit. Genen bepalen veel van onze erfelijke eigenshappen
Chromosomen
Chromosomen zijn strak opgerolde structuren van DNA en eiwitten (histonen). Mensen hebben 46 chromosomen verdeeld in 23 paren;
22 paar autosomen (niet-geslachtshormonen)
1 paar geslachtshormonen (XX = vrouw XY = man)
Elke chromosoom heeft
- een korte arm: p-arm
- een lange arm (q-arm)
Karyotype
Een overzicht van de chromosomen in een cel. Bijv;
46,XX = normaal vrouwelijk karyotype
46,XY = normaal mannelijk
47,XX,21 = vrouw met down
Mitose
Normale celdeling (groei/herstel)
- Profase: chromosomen condenseren
- Metafase: chromosomen lijnen op in het midden
- Anafase: Zusterchromatiden worden uit elkaar getrokken naar tegenovergestelde
- Telofase; nieuwe celmembranen vormen
- Cytokinese; splitsing naar twee identieke dochtercellen
Meiose
Productie van geslachtscellen
Eigenlijk hetzelfde als meiose maar nu lijnen ze willekeurig op en splitsen ze nog een keer tot 4 unieke cellen
Aneuploidieën
Veroorzaakt door nondisjunctie; splitsing in meiose gaat niet goed. Leidt tot afwijkend aantal chromo.
- Trisomie: een extra chromosoom
- Monosomie; 1 te weinig
Structurele afwijkingen
Kunnen onstaan door foutieve reparatie van DNA;
- Deletie: ontbreken van stuk chromosoom
- Duplicatie; stuk is verdubbeld
- Inversie: stuk is omgekeerd
- Translocatie: stuk chromosoom is naar een ander chromosoom verplaatst